donderdag 9 mei 2019

Achille Olieu deel 5 - in het Verzet

Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers opnieuw België binnen. Achille is 48 en heeft in 1931 de bakkerij in de Bolwerklaan in Sint-Joost-ten-Noode overgelaten. Hij heeft een huis laten bouwen in de Pagodenlaan in Laken en woont daar in nr 427 samen met zijn ongehuwde zuster Rachel en  dochter Simonne, ondertussen bijna 12.  (zie Bakkers in Brussel )

Hieronder: Achille met zijn dochter Simonne



Achille is sedert juni 1936 ereluitenant en zal deze keer geen dienst doen in het Belgisch leger. Maar hij is niet van plan zomaar werkloos toe te zien en werkt al vlug samen met verzetsorganisaties. Hij kent heel wat oudmilitairen die het de Duitsers zo moeilijk mogelijk willen maken. Dat gaat van antipropaganda tot sabotage. Achille zal echter ook helpen bij het opvangen en verbergen van geallieerde piloten en Belgen die door de Gestapo gezocht worden. Enkele van de piloten die hij helpt onderduiken zijn gekend.

We verplaatsen ons daarvoor eerst naar Hombeek een dorp dicht bij Mechelen (en nu een deelgemeente ervan) dat in de oorlogsjaren een 3000-tal inwoners heeft. In Mechelen wordt in mei 1905 Adolf Nobels geboren. Op 29 mei 1929 wordt hij tot priester gewijd. Hij is daarna iets meer dan een jaar onderpastoor in Heverlee, een maand in Geldenaken en daarna bijna 5 jaar in Borsbeek. Op 2 juni 1937 wordt hij aangesteld in Hombeek. Bij de mobilisatie wordt hij aalmoezenier bij het 5e Linieregiment. Op 28 mei 1940 wordt hij gevangengenomen door de Duitsers die hem op 10 juni terug laten vertrekken naar zijn parochie Sint-Martinus in Hombeek.

Hij mag dan een geestelijke zijn, maar Adolf is vastbesloten zijn steentje bij te dragen om de Duitsers dwars te zitten. In 1942 wordt hij officieel erkend als geheim agent. 



Twee jaar voordien is zijn 8 jaar jongere zuster Marie Lucie in Mechelen gehuwd met Fernand Verkaeren. Fernand is geboren in Vilvoorde en is de zoon van Christian Verkaeren die al in 1919 overleden is en van Jeanne Adèle De Greef. Jeanne is de zuster van de in 1928 overleden Berthe De Greef , de vrouw van Achille Olieu. Achille en Adolf kennen elkaar dus, en hebben ongetwijfeld gesprekken gehad over wat ze kunnen doen om het de bezetters van hun land moeilijk te maken.

In augustus 1942 dient zich een gelegenheid aan waarbij ze allebei kunnen helpen. Het wordt voor Adolf  Nobels ook zijn eerste verzetsdaad. In het noorden van Engeland stijgt op dinsdag 11 augustus in Middleton-St. George om 21 uur een Handley Page Halifax op. Het einddoel is Mainz. Boven Keulen wordt het vliegtuig geraakt door het Duitse afweergeschut. Piloot William Lunan denkt dat het toch nog mogelijk zal zijn terug in Engeland te geraken en keert om. Twintig minuten later worden ze aangevallen door een Duitse gevechtsjager en opnieuw geraakt, waarna ze hun parachute gebruiken en vanop een hoogte van 300 meter uit het vliegtuig springen. Twee bemanningsleden worden gedood en vier gevangengenomen.

De Canadees Athur Edward Fay, radiooperator, bereikt ongedeerd de begane grond en begraaft daarna vlug zijn parachute. Hij zet het daarna op een lopen in noordelijke richting en verbergt zich 2 uur later in een bos in de omgeving van Itegem, waar hij rond 6.30 's morgens wordt opgemerkt door 2 kinderen. Ze gaan hun ouders verwittigen die ter plaatse gaan en Arthur Fay meenemen naar hun huis. Om 23 uur haalt een onderwijzer hem op met de fiets en brengt hem naar de hoeve van Jan Heremans in de Bosweg in Heist-op-den-Berg. Fay blijft daar ondergedoken tot 14 augustus. 



Die dag komt de onderwijzer terug en leidt Fay naar Richard Bastijns (die woont dan in de Bergstraat 221). Richard Bastijns, een belastingsbediende drukt samen met een paar vrienden sluikbladen met antipropaganda sedert het eind van 1940. In september 1941 richt hij op vraag van het Onafhankelijkheidsfront een afdeling op in Heist-op-den-Berg, die vooral bestaat uit oudstrijders. Hij heeft ook contact met andere verzetsorganisaties die helpen piloten te ontsnappen. Eén daarvan is Comète (verder meer over deze organisatie). 

Hieronder: Richard Bastijns - Hij wordt op 2 november 1943 aangehouden en overlijdt rond 8 februari 1945 in het concentratiekamp van Gross-Rosen.



Ook onderpastoor Nobels heeft contact met Comète. Op 15 augustus vertrekken Richard Bastijns en Arthur Fay om 5 uur 's morgens met de fiets naar Mechelen. Daar nemen ze de trein naar Vilvoorde, waar Adolf Nobels hen opwacht. Hij brengt Fay daarna naar zijn zuster Marie Lucie die daar met haar man Fernand Verkaeren in de Vlaanderenstraat 43 woont. Hij verblijft daar twee dagen. Achille  Olieu komt Fay op 17 augustus ophalen en neemt hem mee naar zijn woning in de Pagodenlaan 427 in Laken. 



Hieronder: Foto in de Pagodenlaan 427 augustus 1942. We zien van links naar rechts Simonne Olieu, de dochter van Achille (op 18 augustus een dag nadat Edward Fay bij hen is toegekomen is het haar 14e verjaardag) Achille Olieu, Arthur Fay en Rachel Olieu, de zus van Achille die bij hem woont. Na de oorlog bezorgt Achille een afdruk van de foto aan Arthur Fay.


Fay blijft een week bij Achille. (Op de achterkant van de foto noteert hij dat hij er 2 weken verbleef. Er zijn na de oorlog wel meer tegenstrijdige verklaringen van de piloten die tijdens hun onderduik- en ontsnappingsperiode gedesorienteerd raken en niet echt bezig zijn met data.). Na Achille vangt mecanicien Carl Servais die in augustus 1942 in de Stevens-Delannoystraat in Laken woont Arthur Fay op, samen met  de Pool Kazimierz Rowicki die op 6 mei met zijn parachute is neergekomen in Lesve in de provincie Namen en sindsdien ondergedoken is. Fay verblijft er tot 2 september.


Die dag neemt hij de trein naar Parijs mer Rowicki en een paar andere piloten. De 27 jarige Marguerite 'Peggy' Van Lier die ook lid is van de organisatie Comète vergezelt hen. Na aankomst in Parijs verblijft hij een viertal dagen in de villa van Frédéric De Jongh in Saint-Maure-des-Fossés, ten zuiden van Parijs. Daarna nemen ze samen met een aantal andere piloten de trein tot in Saint-Jean-de-Luz. Ze krijgen daar tot 5 september onderdak bij Ambrosio San Vicente. Die dag vertrekken ze rond 9.30 met een Baskische gids die hen naar een boerderij vlak bij de Frans-Spaanse grens brengt. 



Hierboven: 
Arthur Fay (derde van links staande) op 5 september 1942, kort voor zijn vertrek, in het huis van Ambrosio San Vicente in de Rue Salogoïty 7 in Saint-Jean-de-Luz. Links naast hem zien we Jeanine De Greef en haar moeder Elvire Berlemont. Elvire en haar man Fernand De Greef vluchten na de invasie van de Duitsers uit België en vestigen zich met hun dochter Jeanine en zoon Fréderic in Villa Voisin in Anglet , een 20-tal km ten noorden van Saint-Jean-de-Luz. Fernand werkt voor de Duitse Kommandantur en kan zo inlichtingen doorspelen aan het verzet. Samen met zijn zoon Fréderic zorgt hij voor valse identititeispaieren voor de piloten. Moeder Elvire, in het verzet gekend als 'Tante Go', helpt met haar dochter Jeanine de piloten de Pyreneeën en de grens oversteken.

Zittend zien we de Brit Albert 'Bee Johnson' die bij de familie De Greef in Anglet verblijft.  In mei 1940 werkt hij in Brussel voor het Internationaal Olympisch Comité en vindt onderdak bij de familie De Greef. Hij helpt ook de piloten de Pyreneeën oversteken. Rechts van hem zit de 21 jarige Canadees Errol Price, bemanningslid van de Handley Page Halifax die in de nacht van 5 op 6 augustus bij hun terugkeer van een missie naar Bochum, in de nabijheid van Zwolle door een Duits gevechtsvliegtuig wordt neergehaald.  Naast hem Thomas Broom, 28 en Brit, die op 25 augustus met zijn parachute landt in de omgeving van Westmalle. Tenslotte de Pool Kazimierz Rowicki wiens vliegtuig al 4 maand voordien in de nacht van 5 op 6 mei werd neergehaald in Lesve niet ver van Namen. Broom en Rowicki zijn samen met Arthur Fay uit Brussel vertrokken.

Het wordt de 22e passage van de verzetsorganisatie Comète. De gidsen die hen over de Pyreneeën moeten brengen zijn Robert Johnson en Florentino Goïcoechea. Op 6 september worden ze onderschept en beschoten door Spaanse douaniers en Fay en Price worden gevangengenomen. Ze worden een week in het gemeentehuis van Irun, net over de Spaanse grens opgesloten en daarna overgebracht naar Miranda de Ebro, 154 km zuidelijker waar ze herhaaldelijk ondervraagd worden. Ze lossen geen details over hun ontsnapping en worden tenslotte op 28 oktober vrijgelaten, waarna ze hulp krijgen om enkele dagen in het hotel Mora in Madrid te logeren. Op 1 november vertrekken ze naar Gibraltar waar ze op 7 november met een Dakota worden overgevlogen naar Portreath in het uiterste zuiden van Engeland.

De beide Canadezen worden in 1943 onderscheiden met een Distinguished Flying medaille.



Tot zover het verhaal van Arthur Fay, de eerste piloot die door Achille Olieu wordt opgevangen. Een andere vliegenier die bij Achille onderduikt is de Australiër Edmund Thomas Heap. Zijn vliegtuig wordt in de nacht van 8 op 9 september 1942 na een raid op Frankfurt neergehaald in Rambrouch in het Groothertogdom Luxemburg. 



Alleen Edmund Heap en John Griffiths kunnen ontkomen. Heap verbergt zich in een dennenbos in de omgeving van Martelange, juist over de grens. Via Michel Dernoeden uit Martelange wordt Jean Meyers, die samenwerkt met de verzetsorganisatie 'Luc', verwittigd. Hij bezorgt Edmund Heap burgerkledij en neemt hem mee naar zijn huis in Heinstert. 

Een dag later wordt Heap verborgen op de boerderij van Alphonse Schmit in het nabijgelegen Nobressart. Op 17 september fietsen Meyers, Schmit en Heap 's morgens vroeg naar het station van Habay-la-Vieille, waar Jean Meyers en Edmund Heap samen de trein nemen naar Brussel. Heap wordt door verzetsstrijder Robert Dalechamp overgebracht naar Patricia Paterson in Elsene en daarna naar architect Arthur De Groeve in Sint-Jans-Molenbeek. Arthur staat in contact met Achille Olieu  en op 19 september brengt hij Heap naar zijn huis in de Pagodenlaan in Laken. Daar is die morgen ook de Brit Robert Frost aangekomen. Beiden verblijven bij Achille tot 22 september. 

Jean Delvaux, een agent van De Groeve brengt de twee daarna naar de woning van Elisabeth Feraille en Elisabeth Liegois in Sint-Joost-ten-Noode. Ze vertrekken daarna met de trein naar Parijs. Op 6 oktober reizen ze door naar Saint-Jean-de-Luz en op 9 oktober steken ze de Pyreneeën over. Het is de 26e passage van Comète. Op 12 oktober bereiken ze Gibraltar en op 31 oktober landen ze in Portreath. 

Ook Thomas Heap wordt beloond met de Distinguished Flying Medal.

Hieronder: Uit de Canberra Times van 10 februari 1943.




Achille Olieu vangt dus ook op 21 september de Brit Robert Frost op. Die is vier dagen voordien in de nacht van 16 op 17 september met zijn parachute neergekomen in een veld bij Kapellen. In de gemeente klopt hij aan bij een huis waar toevallig de burgemeester woont en krijgt er eten. De schoonzoon van de burgemeester brengt hem 's avonds met de fiets naar Tienen. Daar vindt hij onderdak bij een dokter. Op 19 september zet men hem op de trein naar Brussel en hij krijgt instructies om op de trein een man in de gaten te houden en te volgen. Die spreekt hem buiten het station in Brussel aan en brengt hem naar de woning van Achille Olieu.

Achille verklaart later dat het Arthur De Groeve is die Frost naar zijn huis brengt. Die komt die dag dus 's morgens langs met Frost en later op de dag met Heap.  Frost steekt samen met Edmund Heap de Pyreneeën over (26e passage van Comète) en Frost vliegt op 24 oktober terug naar Engeland.

Hieronder: In 1966 komen oudleden van Comète en piloten die door hen werden geholpen samen in Brussel. Foto van de dan 43-jarige Robert Frost en zijn medebemanningslid William Brazill.



De laatste piloten waarvan geweten is dat ze bij Achille Olieu verblijven zijn de Amerikanen Donald Boyd en Wallace Soderbergh. Op 30 juli 1943 stijgen ze op in een  Boeing B-17G-Flying Fortress vanaf Knettishall in Engeland. Boyd is mitrailleur achteraan in het vliegtuig en Soderbergh zorgt voor het werpen van de bommen. Hun missie is de fabrieken van Waldau Fieseler in Kassel waar vliegtuigen worden gebouwd te bombarderen. Bij hun terugkeer worden ze boven Antwerpen geraakt door het Duitse afweergeschut. De piloot geeft opdracht het vliegtuig te verlaten en dat crasht in de Bosstraat in Berlaar, waarbij de hoeve Van Hove wordt vernield. De bemanningsleden komen met hun parachute neer in de omgeving van Rijmenam en Putte. 

De meeste bemanningsleden worden gevangengenomen door de Duitsers maar Boyd en Soderbergh kunnen ontkomen. Boyd verbergt zich in een gracht tot de nacht valt. Hij klopt daarna aan op een hoeve. De boer spreekt geen Engels maar kan op zijn kaart aanduiden waar hij zich bevindt. Hij krijgt er wat brood en melk maar mag niet blijven. 's Anderendaags ziet hij bij het wakker worden in een veld een aantal mannen werken. Hij trekt hun aandacht en één ervan haalt een jonge vrouw, Jessie Turnbull erbij. Ze is geboren in Brighton in Engeland, in 1936 gehuwd met een Belg en woont in Rijmenam in de Hoogstraat, waar haar man schoenmaker is. Ook Jules Op De Beeck uit Putte die samen met zijn broer Jef actief is in het verzet biedt hulp. Boyd verblijft daarna een paar dagen in de woning van Jessie Turnbull.

Jules Op De Beeck neemt ondertussen contact op met Theo Geets (24) commandant van de afdeling Hombeek van het Geheim Leger. Die verwittigt onderpastoor Adolf Nobels die Boyd onderbrengt bij Alphonse Van Campenhout, de concierge van het parochiecentrum van Hombeek. Hij verblijft er tot 14 augustus. De 15e begeleidt Jean Mertens, een agent van Geets, Boyd naar het huis van Achille Olieu in de Pagodenlaan in Laken, waar hij zijn medebemanningslid Soderbergh terugziet. 



Hieronder: Boyd en Soderbergh 


Soderbergh wordt na de crash geholpen door Aline Dumont die sedert de arrestatie van haar ouders en zus in augustus 1942 voor de verzetsgroep Comète werkt. Ze wordt gezocht en moet voortdurend verhuizen. Ze zorgt ervoor dat Soderbergh ondergebracht wordt bij kennissen van haar. Op 15 augustus veblijft hij dus al bij Achille.

Ondertussen zijn de Duitsers onderpastoor Adolf Nobels op het spoor. Twee dagen voordien is hij op 13 augustus ondergedoken. Pastoor Nys laat daarna alles uit de kamer van Nobels verbranden. Op 15 augustus wordt Jean Mertens nadat hij Boyd heeft afgeleverd bij Achille gearresteerd. Nobels blijft zich eerst een paar dagen verbergen in Hombeek en duikt dan onder bij Achille Olieu. Hij blijft er tot 12 september.

Hieronder: Foto van Adolphe Nobels in burger (midden ) met rechts Achille Olieu. Achille bezorgt later een afdruk van de foto aan Donald Boyd die bovenaan de foto de namen noteert. Links zien we Mousset, waarschijnlijk Raymond Mousset die ook piloten hielp en in de Quai de la Voirie woonde in Brussel.



Op 28 augustus neemt Arthur De Groeve de twee Amerikanen over. Een paar dagen later nemen ze samen met een negental andere piloten de trein om vanaf Saint-Jean-de-Luz de oversteek te maken over de Pyreneeën. Ze worden vergezeld van een drietal gidsen. Ze hebben allemaal valse papieren en geven zich uit voor een voetbalploeg. Worden ze overmoedig nu ze al een hele tijd uit handen van de Duitsers gebleven zijn? Ze verlaten op 4 september onderweg de trein om in een restaurant te gaan eten. Een Fransman vindt ze verdacht en verwittigt de Duitsers. Ze worden in het restaurant door een tiental Gestapo officieren aangehouden.

Donald Boyd wordt overgebracht naar de Dulag Luft (een transitkamp voor de luchtmacht) in Oberursel en daarna geïnterneerd in Stalag XVIIB in Krems-Geneixendorf in Oostenrijk, een 80 tal km ten noordwesten van Wenen. Wallace Soderberg wordt na ondervraging in Oberursel overgeplaatst naar Stalag Luft III in Sagan (nu Zägan in Polen). Beiden overleven en kunnen na de oorlog terugkeren naar de USA.

Alleen William Hooker het derde bemanningslid van hun gecrashte vliegtuig die kon ontkomen lukt het om terug in Engeland te geraken. Hij heeft nadat hij als laatste uit het vliegtuig springt geen contact meer met Boyd en Soderbergh en komt vervolgens in Mechelen, Brussel, Charleroi en terug in Brussel terecht. Hij maakt op 3 oktober de passage met Comète. Het is hun 60e passage.

Op 12 september zijn de valse papieren voor onderpastoor Adolf Nobels waarmee hij door Frankrijk kan reizen klaar en kan hij bij Achille vertrekken. Zijn nieuwe naam is Jean-Marie Lanic, 40 en geboren in Lorient in Bretagne. Hij woont in Pencran en is handelsingenieur. Hij heeft een (vals) certificaat (bescheinigung) bij, afgeleverd door de burgemeester van Pencran, waarmee hij door de 'Küstensperrzone' mag reizen. Dit certificaat vermeldt echter dat hij in Pencran geboren is ipv Lorient.


Verpleegster Nadine Beaujean die ook voor het verzet werkt, begeleidt Adolf door Frankrijk, over de Pyreneeën, en door Spanje naar Lissabon, waar hij onderdak vindt bij een Vlaamse priester. Op 16 december 1943 brengt een Engels vliegtuig hem naar Engeland, waar hij dienst neemt bij de Belgische brigade Piron. Adolf Nobels gaat op 7 augustus 1944 met de brigade aan land in Courseuilles-sur-Mer in Normandië en loopt op 27 oktober ernstige verwondingen op bij Thorn niet ver van Maastricht. Hij verblijft daarna tot 21 januari 1945 in het Brugmann ziekenhuis in Brussel.

Achille werkt dus samen met verscheidene organisaties. We kijken eerst even naar de verzetsorganisatie Comète die de piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen opvangt, helpt onderduiken en ze zoveel mogelijk veilig over de Franse grens brengt, waarna ze in Gibraltar of Lissabon kunnen teruggevlogen worden naar Engeland. 

Hieronder: De Comète-lijnen door Frankrijk en Spanje.


Oprichting 'Comète'

Andrée De Jongh geboren in Schaarbeek in 1916 is de dochter van Frédéric De Jongh, schooldirecteur in Schaarbeek. Vader Frédéric vertelt haar tijdens haar jeugd dikwijls over Edith Cavell die in WOI geallieerde piloten hielp ontsnappen. Na de inval van de Duitsers gaat Andrée De Jongh die als decoratrice werkt aan de slag als hulpverpleegster in het Sint-Janshospitaal in Brugge. Ze krijgt al vlug het idee om ook piloten te helpen en in het voorjaar en de zomer 1941 werkt ze haar plan uit samen met Arnold Deppé.

Ze gaat op zoek naar mensen die piloten willen verbergen of die kunnen helpen bij het maken van valse papieren. Er is ook geld nodig om dit project te financieren. In augustus 1941 reist ze door Frankrijk en Spanje naar het Engels consulaat in Bilbao, om de Britten te overtuigen mee te werken aan een ontsnappingslijn. Ze wordt eerst met veel wantrouwen onthaald maar kan de Engelsen tenslotte toch overhalen. Zij zullen de kosten dragen, de lijn zoveel mogelijk beschermen tegen de Spaanse overheid en de vluchtelingen en piloten naar Engeland vliegen. De lijn staat eerst bekend als de Déedéelijn maar krijgt later de naam 'Comète'.


Ze zet een heel netwerk op van vertrouwenspersonen. Velen daarvan worden tijdens de oorlog gearresteerd, overgebracht naar een concentratiekamp of onmiddellijk gefusilleerd. Haar vader Frédéric wordt op 7 juni 1943 verraden door de infiltrant Jacques Désoubrie geboren in Luigne en gearresteerd in de Gare du Nord in Parijs door de Gestapo. Hij overlijdt op 28 maart 1944 voor het vuurpeloton in het Fort van Mont Valérien in de omgeving van Parijs. 

Andrée zelf wordt een vijftal maand voor haar vader opgepakt in Urrugne, dicht bij Saint-Jean-de-Luz. Op 13 januari 1943 vertrekt ze 's avonds samen met haar vader Frédéric en drie piloten, William Greaves, Stanley Hope en Percy Ross uit Parijs naar Bayonne. Het stormt en omdat het in dit weer te moeilijk zal worden voor Frédéric De Jongh om de bergen over te steken blijft hij achter in Bayonne. De anderen vertrekken met de fiets naar Urrugne naar de boerderij van Francia Usandizaga. Daar deelt gids Florentino Goïcoechea mee dat het weer te slecht is om de overtocht te wagen. Er moet gewacht worden tot de storm voor bij is om aan de 34e passage te beginnen en de nacht wordt doorgebracht in de boerderij.

s' Morgens op 15 januari is de storm gaan liggen en er wordt beslist dat ze die avond de tocht over de Pyreneeën gaan maken. Rond de middag horen ze het geluid van een aantal auto's en even later stormen een tiental gendarmes de hoeve binnen. Iedereen wordt gearresteerd.

Hieronder: De boerderij van Francia Usandizaga waar ook Andrée De Jongh wordt aangehouden.


Andrée wordt in verscheidene gevangenissen opgesloten voor ze naar Duitsland gedeporteerd, waaronder de gevangenis van Bayonne, die de bijnaam 'La Villa Chagrin' kreeg, het Fort du Hâ in Bordeaux, de gevangenis van Fresnes in de nabijheid van Parijs en de gevangenis van Sint-Gillis. Wanneer ze uiteindelijk toegeeft de oprichter te zijn van de Comète-lijn weigeren de Duitsers haar te geloven. Ze wordt overgebracht naar het concentratiekamp voor vrouwen in Ravensbrück, 85 km ten noorden van Berlijn en later getransfereerd naar Mauthausen. Hoewel ze veroordeeld wordt tot de doodstraf overleeft ze en op 22 april 1945 wordt ze vrijgelaten na de geheime onderhandelingen tussen de Zweedse graaf en diplomaat Folke Bernadotte en Heinrich Himmler, de leider van de SS. Ze overleed op 13 oktober 2007 in Brussel. 

Na haar arrestatie blijft de ontsnappingslijn bestaan en uiteindelijk helpt de organisatie bijna 1000 mensen. 287 militairen en 76 burgers  kunnen veilig de overtocht maken naar Spanje  Ongeveer 240 bemanningsleden van vliegtuigen worden tijdens hun ontsnappingspoging gearresteerd. 249 anderen worden wanneer het begin 1944 steeds moeilijker wordt de grens in Frankrijk over te steken verzameld in afgelegen kampen in het bos van Frétéval in Frankrijk en in de Belgische Ardennen, waar ze verblijven tot de bevrijding. Nog 149 anderen vinden onderdak bij diverse Belgische burgers  tot het einde van de oorlog.

Na de oorlog wordt in Engeland een lijst opgemaakt van Belgen die bemanningsleden van gecrashte vliegtuigen geholpen hebben om onder te duiken en te ontsnappen. Er wordt een graad toegekend. Achille Olieu krijgt graad 5, die bedoeld is voor helpers die piloten kort na hun crash onderdak hebben gegeven of zes tot zeven bemanningsleden hebben opgevangen voor een korte periode.



Ondanks de vele arrestaties van medeverzetsleden en vrienden die moeten onderduiken blijft Achille Olieu buiten schot. Bemanningsleden opvangen is niet zijn enige hulp aan het verzet. Sedert het begin van de oorlog helpt hij zoals eerder vermeld diverse verzetsorganisaties. Eén daarvan is een organisatie van oud-militairen die tot juni 1942 vooral actief is met het verspreiden van anti-propaganda. Daarna beginen de leden actief te saboteren en helpen ze burgers onderduiken en ontsnappen. De verzetsorganisatie die aanvankelijk naamloos is krijgt in juli 1942 de naam: 'Organisation Militaire Belge de Résistance' afgekort O.M.B.R.

Achille wordt officieel lid van de organisatie begin maart 1943 en zijn lidmaatschapskaart draagt het nummer 2001. De organisatie zal uiteindelijk 3112 ingeschreven leden hebben.



Achille ontwerpt en maakt zelf kraaiepoten om de wagens en vrachtwagens van de Duitsers lekke banden te bezorgen. Ze krijgen in O.M.B.R. de maan 'Pères Achille' mee.




Hij slaat ook honderden kilo's explosieven op die hij daarna aan het Franse maquis bezorgt. Hij zoekt ook uit hoe sabotagemateriaal kan gebruikt worden. Eén van die sabotagedaden die O.M.B.R veel gebruikt is simpel maar efficient. Leon Pierart uit Bosvoorde, ook lid van O.M.B.R. vindt een product uit waarmee de motor van auto's, vrachtwagens en vliegtuigen, electrische motoren, locomotieven en gereedschapsmachines onbruikbaar kunnen gemaakt worden. 

De lokale commandant van Watermaal-Bosvoorde komt op het idee om pastilles te maken van dit product en geeft het de codenaam 'Aspirine'. Om bij een eventuele controle de aandacht van de pastilles af te leiden laat hij doosjes maken met de naam 'Voxaline' erop. Ze hebben een ontstekingsremmende en verdovende werking. De doosjes worden daarna bezorgd aan vrijwilligers die op een vliegveld, in een garage, fabriek of bij de spoorwegen of in een benzine- of oliedepot werken. Ze kunnen daarna ongemerkt één of meerdere dragees in de tank van auto's, vrachtwagens en tanks of in de reservoirs van depots of  vliegvelden laten verdwijnen.

Hieronder: Een doosje Voxaline met de naam van Apotheek Gripekoven op de Kiekenmarkt 37-39 in Brussel. De dragees bevatten zogezegd menthol, cocaïne en borax. Er is nu nog altijd een apotheek gevestigd op dit adres.



Nadat in het najaar van 1943 veel van de commandanten en leden van O.M.B.R. aangehouden zijn helpt de organisatie vooral andere verzetsorganisaties. Ze doen ook een oproep aan alle burgers om zoveel mogelijk sabotagedaden te begaan.



Achille Olieu komt uiteindelijk de oorlogsperiode door zonder ooit opgepakt te worden. De vele vrienden of medeverzetsleden die wel aangehouden worden vernoemen of verraden hem dus niet. Na de oorlog wordt op 19 september 1945 bij besluitwet voorzien in 'Controlecommissies der hoedanigheid van Weerstander' (artkel 1 Statuut van de Gewapende Weerstand). Op 8 oktober wordt bij besluit van Regent Prins Karel een 'Dienst van de Weerstand' opgericht, die de verzetsleden kan erkennen. Er wordt een termijn van twee jaar vooropgesteld maar door het vele (papier)werk wordt die termijn op 14 oktober 1947 verlengd voor een periode van ten hoogste drie jaar. Achille wordt op 4 juli 1947 erkend als 'Gewapende Weerstander'.


Bij Koninklijk Besluit van 15 oktober 1947 wordt de  Medaille van de Weerstand, op 16 februari 1946 ingevoerd, toegekend aan Achille. 



Op 13 maart heeft hij ook al een brief geschreven naar het Ministerie van Landsverdediging om te vragen of hij als ereluitenant recht heeft op een oorlogsonderscheiding. Op 10 april wordt hem geantwoord dat hij op 15 november 1939 al de hoogste onderscheiding heeft ontvangen waar hij aanspraak kan op maken, het Kruis van Officier in de Kroonorde.



In februari 1949 draagt de verzetsbeweging O.M.B.R. Achille voor voor het 'Oorlogskruis 1940'. Voor O.M.B.R. ondertekent Georges Allaert, de nationale commandant van de verzetsorganisatie en voor de Weerstandsdienst kolonel De Ridder. 




Op 10 augustus wordt bij Koninklijk Besluit het Oorlogskruis 1940 toegekend aan Achille. Hij haalt de medaille af in het bureel van de Weerstandsdienst. Op 24 september wordt het bijbehorend brevet verzonden naar de Pagodenlaan.


In 1958 ontvangt hij nog een aantal speldjes die op het lint van de medaille kunnen aangebracht worden. Zijn dochter Simonne neemt ze voor hem in ontvangst. Achille overlijdt 7 jaar later op 16 augustus 1965 in Etterbeek.


Zo eindigt het verhaal van Achille Olieu, die zich tijdens beide Wereldoorlogen met gevaar voor eigen leven inzet om de indringers uit zijn land te verdrijven.

In een volgende post het verhaal van 'Reine Stoop' uit Gullegem, de overgrootmoeder van Achille Olieu.

dinsdag 26 maart 2019

Achille Olieu deel 4 - De jaren tussen de twee wereldoorlogen

Op 1 september 1919 verlaat Achille Olieu Beverlo en stapt weer het burgerleven in. In tegenstelling tot veel van zijn medemilitairen, vooral die van lagere rangen, hoeft hij zich geen financiële zorgen te maken. Hij kan onmiddellijk aan de slag in de goeddraaiende bakkerij van zijn ouders niet ver van het Rogierplein. 

Vergoeding voor gedemobiliseerde militairen en de frontstrepen


Voor veel soldaten, vooral gehuwden, wordt het een moeilijk periode na hun thuiskomst . Als ze al wat spaargeld hadden is dat door hun familie tijdens de oorlogsperiode opgebruikt. Al vlug na de Wapenstilstand beslist de overheid een aantal vergoeingen toe te kennen aan de gedemobiliseerden.
Ze krijgen:
- 25 frank per oorlogsjaar dat ze in dienst waren
- een demobilisatievergoeding van 100 frank (behalve de klassen van 1888 tot 1902 die maar 50 frank krijgen)
- 200 frank om nieuwe burgerkledij te kopen 
- een toelage van 100 frank voor kinderen geboren in 1919

Ondertussen worden er vescheidene oudstrijders verenigingen opgericht, zoals de V.O.S, de Vlaamse Oudstrijdersbond. Het algemene gevoel bij de gedemobiliseerde soldaten is dat ze na vele jaren opoffering erkenning en dankbaarheid verdienen, en die mag ook financieel vertaald worden. Iedereen heeft wel fysieke of mentale schade geleden en dat mag wel gecompenseerd worden. Ze vinden de vergoedingen veel te laag en vragen een vergoeding van minstens 200 frank per dienstjaar, de mogelijkheid om vanaf 50 jaar op pensioen te gaan en beroepskredieten. De kranten en de publieke opinie kiezen regelrecht de kant van de oudstrijders.

Op 1 juni 1919 wordt er dan ook een nieuwe wet aangenomen. Er komt een éénmalige dotatie van 500 frank voor officieren en 300 frank voor lagere rangen. Per kind wordt een extra vergoeding van 100 frank uitbetaald. Ongehuwde militairen krijgen hun vergoeding wel maar na hun 40e uitbetaald. 

Iedereen krijgt ook een verlofperiode van 40 dagen gedurende dewelke de soldij verder uitbetaald wordt. Daarboven ontvangen de gedemobiliseerden ook nog 30 dagen soldij. 

Hieronder: Uit 'De Poperinghenaar' van zondag 23 november 1919


Veel oudstrijders vinden deze vergoedingen te laag. Op 14 september 1919 betogen ze dan ook  in Brussel.


Ook in 1920  wordt er verder betoogd. Op donderdag 29 juli zijn de oudstrijders met ongeveer 20.000 in Brussel waar ze ook korte tijd het Parlementsgebouw bezetten en wat rake klappen uitdelen. 


Op 8 augustus verschijnt in de Poperinghenaar een 'ironisch' stukje over de betoging van de oudstrijders.




Dr. Verduyn, de leider van de V.O.S wordt inderdaad daarna gearresteerd en in de franstalige pers wordt over een Vlaams complot gesproken.


De regering zet er nu toch plots vaart achter en op 5 augustus wordt er een wetsvoorstel ingediend dat op 25 augustus  wordt goedgekeurd. Per maand dienst wordt nu 50 frank uitbetaald. Voor frontdienst is dat 75 frank per maand. Als er al een dotatie werd uitbetaald wordt die van het verschuldigde bedrag afgetrokken. 


Er wordt dus een 'Strijdersfonds' opgericht dat de de aanvragen zal behandelen en de uitbetalingen doen. De papiermolen maalt echter traag en de betalingen laten lange tijd op zich wachten . Op 21 juli 1921 wordt beslist dat het volledige bedrag op een spaarboekje van de A.S.L.K. wordt geplaatst, waarvan slechts 1/6 per jaar kan worden afgehaald. Het Strijdersfonds wordt 2 jaar later op 1 juli 1923 ontbonden.

Achille Olieu wacht tot 8 augustus 1921 om zijn aanvraag in te dienen bij het Strijdersfonds. 
Hieronder de vragenlijst die hij moet invullen.


Achille heeft nog geen enkele vergoeding ontvangen en hij vermeldt dat hij de strijdesrsvergoeding wenst te ontvangen maar dat het niet dringend is. De aanvraag wordt op 22 februari 1922 goedgekeurd en Achille krijgt 3900 frank op een spaarboekje van de A.S.L.K. Dat zou vandaag ongeveer 23.800 euro zijn.

 

Ook aan het aantal frontstrepen die een militair heeft verdiend hangt een vergoeding vast. Na de oorlog wordt berekend hoeveel frontstrepen iedere militair heeft verdiend. De frontstrepen die op de rechtermouw van het uniform mogen gedragen worden zijn dus niet alleen een teken van prestige maar bieden ook een financieel voordeel.

Na besluitwetten op 24 juni 1916 en 20 januari 1917 worden deze frontstrepen aan de Belgische militairen uitgereikt. Het K.B van juni 1916 kent een eerste frontstreep toe na 18 maanden frontdienst. In januari 1917 wordt de periode voor deze eerste frontsreep aangepast. Die wordt nu verdiend na 12 maanden dienst in de eerste linie aan het front. Daarna krijgt men na iedere 6 maanden een volgende frontstreep. Na de oorlog krijgt iedere militair die nog in dienst is op 1 januari 1919 een vergoeding van 20 centiemen voor de eerste twee strepen en 10 centiemen per volgende streep. 

Op 1 juni 1919 wordt het vergoedingssysteem aangepast. Voor de verdiende frontstrepen wordt nu een frontstrepenrente, een soort van militair pensioen uitbetaald. Voor de eerste streep wordt een jaarlijks bedrag van 100 frank toegekend en voor iedere bijkomende streep 50 frank. Militairen met meer dan vier frontstrepen krijgen de rente uitbetaald vanaf 50 jaar. Wie vier of minder frontstrepen heeft gekregen moet wachten tot zijn 55ste.



In mei 1929 worden de bedragen aangepast naar 500 frank voor de eerste streep en 250 frank voor de volgende strepen. De leeftijd van uitbetaling wordt dan tevens voor iedereen verlaagd naar 45 jaar. Er wordt na 1919 vaak geprotesteerd omdat de uitbetalingsleeftijd te hoog is. Veel soldaten zijn voor die leeftijd al overleden aan de gevolgen van blootstelling aan gas, een ziekte of verwonding opgelopen tijdens de oorlog. 

Er wordt ook geprotesteerd door krijgsgevangenen omdat die geen recht hebben op deze frontstrepen. Veel discussie ie er ook over het feit dat deze strepen alleen toegekend zouden worden aan militairen die dienst deden in de eerste linie.



Volgens het systeem van toekenning van frontstrepen kunnen 7 frontstrepen toegekend worden. Op 1 februari 1919 wordt nog een extra streep toegekend aan alle militairen die de volledige periode van augustus 1914 tot november 1918 in dienst waren. Het maximum te verdienen aantal frontstrepen wordt zo verhoogd naar 8.  

Hieronder: Pas op 14 juli 1921 wordt definitief beslist dat Achille Olieu recht heeft op het maximum van 8 frontstrepen.







Hierboven: de periode's waarop Achille de frontstrepen ontvangt. De eerste frontstrepen wet dateert van 24 juni 1916 met terugwerkende kracht. Achille krijgt zo op 1 augustus van dat jaar twee frontstrepen. Het jaartal bij 25 augustus wordt verkeerd vermeld als 1920. De wet dateerde van 25 augustus 1919.

Hieronder: Foto van Achille Olieu voor 1921. Op de rechtermouw zien we 7 frontstrepen.


Op de linkerarm zien we ook twee streepjes. Dit zijn kwetsuurstrepen en die krijgt hij omdat hij tijdens zijn dienstperiode twee maal gewond werd. Deze kwetsuurstrepen worden vanaf 21 april 1918 ingevoerd.




Voor Achille zullen de frontstrepen vooral een teken van prestige zijn. De rente zal hij natuurlijk niet weigeren. Ook het bedrag waarop hij recht heeft vraagt hij aan bij het Strijdersfonds, maar hij noteert dat het niet dringend is. Zoals eerder vermeld hoeft hij zich geen zorgen te maken om geld.

Het zou interessant zijn nu zijn mening te horen over de vele protesten van de oudstrijders. Hij begint ook als oorlogsvrijwilliger, maar werkt zich tegen het einde van de oorlog op tot luitenant. Zijn tweetaligheid helpt hem daarbij. Zijn vader is geboren in West-Vlaanderen, de provincie waar hij vier jaar verblijft. Volgens de rapporten die over hem gemaakt worden heeft hij een goed contact met de manschappen die hij leidt in de laatste maanden van de oorlog. We mogen dus aannemen dat hij ook wel sympathie heeft voor de Vlamingen, waarvan velen zich slecht behandeld hebben gevoeld door hun franstalige officieren. Na de oorlog sluit hij zich aan bij de vereniging 'L' Amicale des anciens officiers de la campagne 14-18'. Die komen bijeen om herinneringen aan de oorlog op te halen en hun doel is niet politiek.

Achille krijgt net als vele anderen na de oorlog nog een paar medailles. Zo wordt op 15 juli 1919 bepaald dat iedereen die dienstdeed beloond wordt met de Overwinningssmedaille. Op 21 juli wordt dan de Herinneringsmedaille aan de Oorlog 1914-1918 ingesteld.

Bijna 8 maanden na zijn terugkeer huwt Achille op 20 april 1920 met de 29 jarige Berthe De Greef,  jongste van de twee dochters van graanhandelaar Jacques De Greef uit Vilvoorde. 

Achille blijft ondertussen de rang houden van reserve luitenant bij het 2e regiment Grenadiers. Op 26 februari 1926 wordt hij getransfereerd naar het 1e regiment.


Twee weken later wordt op 11 maart in Sint-Joost-ten-Noode een dochtertje van Achille en zijn vrouw Berthe levensloos geboren. Op 6 augustus 1927 wordt een meisje dat de voornamen Jacqueline Paula Rachel krijgt geboren maar ze overlijdt na 3 dagen. Een jaar later krijgen Achille en Berthe opnieuw een dochter, Simonne Pauline Rachel Olieu. Die blijft gelukkig in leven. Maar iets meer dan drie maand later overlijdt Berthe De Greef onverwacht aan een hartfalen. (zie )

De Vuurkaart en het Vuurkruis


Bij oudstrijders is er ondertussen nog altijd discussie. Nadat ook frontstrepen worden toegekend aan militairen die geen dienst deden in de frontlinie lokt dat protest uit bij de frontsoldaten die lang in de eerste linie verbleven. In 1932 komt er een voorstel om een speciale kaart uit te reiken aan soldaten die minstens 12 maanden hebben doorgebracht aan het front. Een commissie wordt aangesteld om dit verder te onderzoeken. Na afloop schrijft de minister van landsverdediging Leon Dens een brief naar Koning Albert I. Hieronder enkele passages uit deze brief:

   De benaming 'strijder' is zonder onderscheid toegepast geworden op allen die het Land hebben gediend door eene aanwezigheid bij het Leger tijdens de periode van 4 Augustus 1914 tot 11 November 1918. In wetteksen werd er herhaaldelijk een verschil gemaakt tusschen die gemobiliseerden.
   Welnu een zeer groot aantal oudstrijders die tot vijf en dertig maand aanwezigheid tellen in eene eenheid welke door het vuur en de beweging in rechtstreeksche aanraking met den vijand was, hebben enkel de Zege- en de Herinneringsmedaille van den oorlog 1914-1918 bekomen en zijn aldus  verloren in de massa gemobiliseerden zonder dat er iets hen onderscheidt van diegenen die hunnen plicht in het achtergebied hebben volbracht, doch die slechts enkele dagen werkelijken dienst hebben gedaan tusschen 1 Augustus 1914 en 11 November 1918.
   Die vaststelling heeft Uwe Majesteit er toe gebracht toe te stemmen in het invoeren van een speciale kaart, uitsluitend bestemd voor die keurlingen voor wie 't doodsgevaar dagelijks brood was.
   Rekening houdend met vorenstaande beschouwingen heeft de Commissie welke gelast is de voorwaarden te bepalen, waaronder die kaart zou verleend worden, geoordeeld de benaming "Kaart van den strijder" niet te kunnen handhaven....
   Om die redenen en ten einde aan dit document van moreelen aard zijn algeheele beteekenis te geven, heeft zij mij de benaming "Vuurkaart" voorgesteld, welke beter aan het beoogde doel beantwoord....
   De "Vuurkaart" kan niet vergeleken worden met een in andere landen afgeleverd document van denzelfden aard. In Frankrijk inzonderheid is er aan de "Kaart van den Strijder" eene "rente van den strijder" verbonden. Er is geen sprake van dergelijken maatregel voor de "Vuurkaart", wijl de rente wegens oorlogsdiensten in België bestaat onder de naam van "Frontstrepenrente".
   De "Vuurkaart" krijgt dus enkel eene beteekenis van eeredocument. Daar zij in principe word afgeleverd aan al de militairen die ten minste twaalf maand tot eene eenheid in rechtstreeksche aanraking met den vijand hebben behoord, zal zij voor hen die ze bekomen hebben het onweerlegbaar bewijs zijn van hun volharding in de inspanning, niettegenstaande de gevaren en de ontbering.

Op 14 mei 1932 volgt het Koninlijk Besluit over de Vuurkaart.


Hieronder: Uit De Gazet van Poperinghe 14 augustus 1932. De Nationale Vereniging der Strijders van het Front laat in plaatselijke kranten een bericht plaatsen dat oudstrijders bij hen inlichtingen kunnen krijgen of ze recht hebben op de Vuurkaart en een formulier om ze in dat geval aan te vragen.


In Brussel houdt Jules Rozez in 1932 de boekhandel Franco-Belge open in de Ieperlaan 96. Hij komt uit een uitgeversfamilie die onder andere sedert het midden van de 19e eeuw de 'Almanach du Commerce et de l'Industrie de Belgique' uitgeeft.  In 1919 verdeelt hij de 7 indrukwekkende boekdelen uit de reeks 'Panorama de la Guerre' uitgegeven in Parijs door Jules Tallandier. 

Hieronder: Advertentie van Jules Rozez op 18 december 1919


Kort na het bekendmaken van de uitreiking van een Vuurkaart aan oudstrijders krijgt Jules Rozez het idee om die te bundelen in één of meerdere boekdelen. Met een formulier kunnen de oudstrijders hun gegevens bezorgen. Daarna volgt een huisbezoek waarbij ze bewijsmateriaal kunnen tonen voor de verstrekte gegevens. Het wordt al vlug duidelijk dat dit bij een positieve respons van de oudstrijders een enorme onderneming wordt. 

Jules Rozez die de afgelopen jaren met zijn boekhandel een aantal keren is verhuisd in Brussel richt daarom een naamloze vennootschap op en brengt in de loop van 1933 zijn nieuwe uitgeverij onder in de Koningstraat 262 in Brussel. 




Er is ondertussen ook nagedacht over het concept en er wordt gekozen voor een oblonguitgave met een vuurrode voor- en achterkaft. Rechtsboven  wordt een stempel in bas-reliëf, met de afbeelding van een vastberaden soldaat en het opschrift '1914-Yzer...Niet Over-1918" aangebracht. Er komt een uitgave in het Nederlands en het Frans.

Hieronder: In het Nederlands: 'Guldenboek Der Vuurkaart' - In het Frans 'Livre d'Or De La Carte Du Feu'.


Het is al vlug duidelijk dat niet alle oudstrijders in één boekdeel zullen kunnen opgenomen worden. Jules Rozez plant daarom, zolang er genoeg aanvragen zijn, ieder jaar een boekdeel uit te brengen. Het wordt ook een kwestie van de oudstrijders op de hoogte te brengen dat ze als houder van een Vuurkaart in deze boekenreeks kunnen opgenomen worden. De Oudstrijdersbonden worden gecontacteerd die dan plaatselijk Oudstrijders kunnen inlichtingen geven en helpen bij de aanvraag om opgenomen te worden in het Guldenboek.

Hieronder: Uit "De Poperinghenaar" van 24 november 1935 en 30 augustus 1936



In Brussel is Achille Olieu vlug op de hoogte van hoe hij een Vuurkaart kan aanvragen en daarna kan opgenomen worden in het Guldenboek. Indien de oudstrijder een geschikte 'pasfoto' bezit kan deze mee in het boek opgenomen worden.Veel oudstrijders zijn in 1919 nog nooit bij een fotograaf geweest en worden dan ook zonder in het boek geplaatst. Voor Achille is dat echter geen probleem. Zijn familie is welgesteld en het nemen of laten nemen van foto's en portretten is er al voor 1900 ingeburgerd. Achille bezorgt een foto van hemzelf in uniform. Hij heeft die laten nemen bij Ferdinand Buyle die niet ver van zijn ouderlijke woning zijn studio heeft in de Kruidtuinlaan. 



Jules Rozez moet ook nog beslissen in welke volgorde de oudstrijders in de boeken zullen opgenomen worden en kiest om dit per regiment te doen.  De geschiedenis van die regimenten wordt daarom ook (kort) in ieder boekdeel opgenomen. Ook over het verloop van de oorlog is er een overzicht van iets meer dan 60 bladzijden terug te vinden. 

Het eerste boek wordt in de loop van 1934 uitgegeven. Achille was er vlug bij en wordt erin opgenomen onder het 1e regiment grenadiers, hoewel hij de oorlog beëindigde bij het 2e regiment.
Hij is samen met 14 andere grenadiers terug te vinden op pagina 455. Hij heeft een Franstalig exemplaar besteld.




Om plaats te besparen wordt er onder de foto's met afkortingen gewerkt. In ieder boekdeel wordt een verklarende lijst met deze afkortingen opgenomen. We overlopen even de afkortingen bij Achille.

Na de naam volgt de woonplaats, rang en strepen.
8 ch. fr. = 8 frontstrepen (8 chevrons de front)
2 ch. bl. = 2 kwetsuutsepen (2 chevrons de blessure)

Daarna volgen de ontvangen onderscheidingen.
- Ridder in de Leopoldsorde met palm
- Ridder in de Kroonorde met palm
- Het Oorlogskruis met 3 palmen
- Het Ijzerkruis
- Medaille van de Strijder-Vrijwilliger  
- Overwinningsmedaille 14-18
- Oorlogsherinneringsmedaille 14-18
- Frans Oorlogskruis
- Orde van de Witte Arend van Servië 5e klasse met palmen

Hieronder: Bij het boek wordt ook nog een felrode Vuurkaart geleverd met een opsomming van deze gegevens.


Deze luxueuze uitgave heeft natuurlijk een prijs. Ook het vele voorbereidend werk moet daarin berekend worden. Voor veel van de armere oudstrijders wordt het een harde dobber om dit te betalen. Ze krijgen daarom ook de keuze om eerst een voorschot te betalen en daarna maandelijks verder af te betalen. De prijs van de boeken wordt na een paar jaar ook verhoogd. Zo gaat die op 1 september 1935 met 25 frank omhoog (zie artkel De Popereinghenaar hogerop). In 1937 is de prijs 295 frank. Dit zou nu ongeveer 285 euro zijn.  De prijs bij afbetaling is nog een stuk hoger. Voor Achille is de prijs echter geen probleem.



Op 27 april 1933 volgt er een koninklijk besluit dat de houders van een Vuurkaart een kenteken krijgen dat kan opgespeld worden of in het voorpand van een blazer of jas kan vastgemaakt worden.


Een negental maand later volgt op 6 februari 1934 nog een koninklijk besluit dat er ook een Vuurkruis-medaille komt voor alle Vuurkaarthouders. Het kenteken en de medaille mogen echter niet samen gedragen worden.

Hieronder: Uit de Aalsterse krant 'De Volksstem' van 16 februari 1934




De Latijnse tekst op de achterkant 'Salus Patria - Suprema Lex' betekent 'De veiligheid van ons Vaderland is de voornaamste (of hoogste) wet'.

Hieronder: Achille krijgt het Vuurkruis op 15 november 1935. Dit wordt op 2 februari ingeschreven in het dagboek van het 1e regiment Grenadiers.


Het ligt voor de hand en het gebeurt dan ook al vlug dat er een overkoepelende bond, waar Vuurkruisers zoals ze al vlug genoemd worden, wordt opgericht. In de grote steden komen er plaatselijk afdelingen.

Hieronder: Een emotionele oproep aan de houders van een Vuurkruis in de Ieperse krant 'De Halle' van 27 januari 1935. 


Hieronder: De eerste vergadering van de Ieperse Vuurkruisenbond door op zondag 12 mei 1935


Ondertussen is er in de regering al discussie over de Vuurkaart. De socialist Nèves interpelleert de liberale minister van landsverdediging Albert Devèze over de Vuurkaart en het Vuurkruis, en suggereert dat die er gekomen zijn onder invloed van fascistisch gezinde oudstrijdersverenigingen.

Uit de Volksstem van 4 april 1935


Achille leest waarschijnlijk wel in de Franstalige kranten over deze discussies en hij heeft er ongetwijfeld ook zijn mening over, maar ze hebben geenecht belang voor hem. Het aanvragen van de Vuurkaart bewijst wel dat hij trots is op zijn prestaties gedurende de Eerste Wereldoorlog. 

Ondertussen is Achille nog altijd reserveluitenant en kan nog stijgen in rang maar eind 1933 verklaart hij niet geinteresseerd te zijn om daarvoor nog het nodige te doen. Het leger is voor hem een afgesloten boek.


Op 24 maart 1934 wordt zijn dossier overgedragen aan de schatbewaarder van het depot van de 6e legerdivisie in Diest. Begin 1936 lopen de militaire verplichtingen van Achille af. Op 3 maart 1936 zendt het Ministerie van Landsverdediging een brief naar de commandant van het depot met de vraag waarom Achille als reserveluitenant nog geen verklaring heeft afgelegd of hij in de toekomst nog verder wil opgenomen blijven in het reservekader. Op 1 april bevestigt Achille dat hij daar geen verder deel van wil uitmaken. Zijn militaire carrière is daarmee officieel afgesloten. 


Achille die in 1914 dienst neemt als oorlogsvrijwilliger en zich opwerkt tot luitenant is na afloop van de oorlog duidelijk niet geïnteresseerd in een verdere militaire carrière, hoe graag ze hem ook in actieve dienst zouden willen houden. Zijn ouders zien hem graag terugkomen naar Brussel waar hij de verplichtingen in hun bloeiende zaak kan overnemen. Hij is trots op zijn jaren bij de Grenadiers, maar daar stopt het dan ook. 

Wanneer hij in april 1936 definitief alle banden met het leger verbreekt zijn we nog 4 jaar verwijderd van de tweede Duitse inval in België. Achille is dan 48. Zijn patriottische gevoelens zijn dan nog niet verminderde. Dat zien we in deel 5.