dinsdag 28 juni 2016

De zonen van Petrus Jacobus Olieux in het Nederlandse leger deel 3 - Francois

Francois Olieu, is een eenvoudige jongen.Hij wordt in Gullegem geboren tussen Kerstmis en Nieuwjaar op 27 december 1803.Hij groeit op bij zijn ouders die een eigen huisje hebben op het Hoge in Gullegem.Het kan alleen langs een aarden weg bereikt worden.Zijn moeder overlijdt wanneer hij 5 is.Zes maanden later huwt zijn vader opnieuw en Maria Theresia Verborg wordt zijn stiefmoeder.Hij heeft alleen maar broers, 2 oudere, Petrus Jacobus en Joannes Ludovicus en 1 jongere, Constantin.Dicht bij hun woont zijn oom Petrus Franciscus, die al sedert 1810 weduwenaar is.Die heeft 7 kinderen, 4 jongens en 3 meisjes, neefjes en nichtjes dus waar Francois ook mee opgroeit.In 1812 overlijdt zijn grootvader Jacobus Olieu op 78 jarige leeftijd.Zijn eerste vrouw Maria Josepha Van Nieuwenhuyse is dan al 20 jaar overleden.Hij is daarna hertrouwd met Maria Josepha Lemajeur.Francois heeft haar dus altijd gekend als zijn grootmoeder.Ze komt na 1812 ook inwonen bij het gezin van Francois.Hij gaat niet naar school, en kan dus net als zovele andere kinderen niet lezen of schrijven.Ook zijn broers, ouders,nonkels, tantes en grootouders, de ganse familie is ongeletterd.Zijn ouders die het nooit anders hebben gekend, zien er ook nu het nut niet van in hun zonen te leren lezen en schrijven.Dat is alleen goed voor de notabelen van de gemeente.
 
Francois wordt geboren in een woelige periode.De Fransen zijn ook in Gullegem baas, maar als kind merkt hij daar waarschijnlijk weinig van.Wanneer hij 11 is ziet hij ze vertrekken en Gullegem wordt een deel van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden.Willem I wordt koning.Veel maakt het niet uit.Francois moet zodra het kan helpen bij het werk in en rondom het huis.Misschien heeft hij zijn ouders wel eens horen praten over de bloedwet, maar veel aandacht zal hij er niet aan geschonken hebben.
 
Na het vertrek van de Fransen hopen misschien ook vele ouders in Gullegem dat hun zonen niet meer het leger in moeten.Maar Willem I en zijn regering zijn vast van plan dit systeem te blijven hanteren.Ze willen een staand leger, een nieuwe nationale militie om over de diverse regio's te waken, en daar bovenop ook nog een Koloniaal leger, dat in Oost-Indië de Nederlandse belangen kan beschermen.In 1815 vindt de eerste lottrekking plaats.Francois is dan pas 12, maar hij ziet zijn 7 jaar oudere broer Petrus Jacobus, als plaatsvervanger vrijwillig dienst nemen en Gullegem verlaten.Later zal hij horen dat Petrus naar het verre Oost-Indië is vertrokken.Hij zal hem nooit meer terugzien of weten dat hij in 1819 al overleden is.
 
Ook hijzelf zal er niet onderuit kunnen.Het jaar dat hij 19 wordt moet hij naar de gevreesde 'loting'.Zijn ouders, familie en hijzelf kijken er zeker niet naar uit, maar in het voorjaar van 1822 is het zover.Eind februari moet hij samen met de andere Gullegemse 19-jarigen naar Moorsele, waar de lottrekking plaatsvindt.Waarschijnlijk hebben ze thuis nog een paar kaarsjes aangestoken voor de goede afloop.Samen met de anderen moet hij het lotingslokaal binnen.Familie mag niet mee naar binnen.De militiecommissaris leest nog eens de voorwaarden voor vrijstelling voor en wijst er ook nog eens op dat er kan gebruik gemaakt worden van een plaatsvervanger of plaatsverwisselaar, maar daar moet Francois niet op rekenen, want zijn ouders hebben daar het geld niet voor.Hij kan ook geen beroep doen op een broederdienst, want zijn broer Petrus Jacobus is een plaatsvervanger.Alleen de broers van diegene die vervangen is kunnen dat inroepen als reden voor vrijstelling.Louis Vantomme heeft dat trouwens al gedaan in 1818.Hij is de broer van Eugenius, die zich heeft laten vervangen door Petrus Jacobus Olieux.Dit is hem niet gelukt omdat er geen bewijs is dat die nog ergens in dienst is, en de ouders van Louis moeten tenslotte op zoek naar een nieuwe vervanger voor Louis, om hem uit het leger weg te houden.
 
Velen worden vrijgesteld omdat ze te klein zijn.De vereiste minimumlengte voor een milicien is 1,56 meter.Francois heeft ook hier geen geluk, hij is 1,57 meter.Het enige waarop hij dus kan hopen is een hoog nummer trekken.Er zijn in 1822, 44 nieuwe ingeschrevenen.De 12 die bij vorige lichtingen een te laag nummer hebben getrokken, maar al één of meerdere keren vrijstelling hebben gekregen, krijgen de nummers 1 tot 12 toebedeeld.Het laagste nummer dat de nieuwelingen kunnen trekken is dus 13.Er is een lottrekking in iedere gemeente en stad, en die leveren allemaal een aantal miliciens, volgens hun inwonersaantal.Het aantal lotelingen dat in dienst moet hangt ook altijd af van het aantal vrijwilligers dat in ruil voor handgeld dienst heeft genomen.Het maakt het Nederlandse leger niet uit hoe ze er aankomen, maar ze willen een vooropgesteld aantal miliciens per regiment.Voor het koloniaal leger moeten ze een extra inspanning doen, want lotelingen kunnen niet verplicht worden daarbij dienst te nemen, en dus wordt er veel reclame gemaakt voor het handgeld dat de vrijwilligers ontvangen bij het in dienst treden.
 
Uit ervaring weet men dat in Gullegem een 10 tot maximum 15 lotelingen ook effectief in dienst zullen moeten.Vanaf nummmer 30, 31 zou je dus al veilig kunnen zijn.Maar Francois heeft geen geluk, waneer zijn biljet wordt opengevouwen, wordt het nummer 20 voorgelezen.Hij is er bij.Nu moet hij zijn familie die buiten of thuis afwacht op de hoogte brengen.Het wordt een lange weg terug naar huis.De gelukkigen die een hoog nummer hebben getrokken kunnen breedlachend terug.De anderen weten dat ze al bijna 25 gaan zijn, voor ze terug vrij zijn, want de dienstplicht bedraagt 5 jaar.Het moet voor vader Jacobus een harde dobber zijn.Nadat zijn oudste zoon vrijwillig heeft dienstgenomen, moet een andere nu verplicht het leger in.Daarenboven heeft hij al jaren niets meer van zijn oudste zoon vernomen.Er zit niets anders op dan dat Francois zijn 5 jaar dienst uitdoet en dan naar huis terugkeert.Na een paar weken wordt de familie op de hoogte gebracht dat hij naar het 6e afdeling infanterie moet.De bataljons van dir regiment zijn in Brugge, Nieuwpoort en Oostende gestationeerd en dat is toch niet zover van Gullegem.Als hij verlof heeft kan hij misschien wel eens naar Gullegem terugkeren.Ein in Brugge woont ook nog Petrus Josephus Franciscus Olieue, de oudste broer van Jacobus.Hij is in 1781 in Brugge gehuwd met Joanna Lousterburgh uit s' Hertogenbosch.Hij is lang marktkramer geweest en heeft onder andere in Lochristi en Lokeren gewoond.Maar hij is in 1822 al 63 en woont al een tijdje definitief terug in Brugge.Francois kan hem dus bezoeken als de gelegenheid zich voordoet.
 
Hij krijgt nog een 2 tal maanden respijt maar begin mei is het zover.Hij vertrekt waarschijnlijk met de 7 andere Gullegemnaars en miliciens van andere gemeenten, vanuit Kortrijk te voet naar Brugge, waar ze allemaal op 4 mei in het stamboek van de 6e afdeling worden ingeschreven.Eén van de acht wordt een paar jaar later ziek en mag naar huis, waar hij overlijdt.De 6 andere Gullegem-miliciens doen hun 5 jaar dienst bij het regiment uit en worden op 10 maart 1827 eervol 'gepasporteerd'.Voor Francois Olieu en zijn ouders wordt het een nachtmerrie....
 
 
Bredasche Courant 27-03-1819
 

De zonen van Petrus Jacobus Olieux in het Nederlandse leger deel 2 - proloog 'De Loting'

Francois Olieu, geboren in Gullegem op 27 december 1803 is de tweede zoon van Petrus Jacobus Olieux (1769-1852) die we gaan volgen tijdens zijn militiedienst.Zijn 7 jaar oudere broer Petrus Jacobus hebben we in het vorige deel gevolg naar Oost-Indië.Joannes Ludovicus die 6 jaar ouder is, komt ook in aanraking met het Nederlandse leger,maar die ga ik pas als derde behandelen.
 
In 1822 wordt Francois 19 en moet hij zich aanbieden voor de jaarlijkse loting.Er worden 56 mogelijke miliciens ingeschreven in het militieregister van Gullegem van dat jaar, 44 van de klasse van 1822 en 12 die in vorige klasses voorlopige vrijstelling hebben gekregen.
 
 
 
 
Iedere gemeente moet een aantal miliciens leveren, in evenredigheid met hun bewonersaantal.
 
 
 
Uit de 'Grondwet, met opzigt tot de Nationale Militie" 27 februari 1815
 
 
 
Francois trekt het nummer 20.De eerste 12 nummers worden in volgorde van leeftijd toegekend aan de personen die al uitstel kregen.Bij het overlopen van deze 12 komen we de diverse redenenen voor voorlopig of definitief uitstel te weten.
 
1.Arnoldus Joseph Vanackere, Gullegem 15/08/1794 (trok nr.7 in 1818), werkman, krijgt opnieuw één jaar uitstel omdat zijn broer in dienst is.
2.Petrus Deprez, Gullegem 07/01/1800 (trok nr. 16 in 1819), werkman, krijgt opnieuw een jaar vrijstelling als enige zoon van een weduwe, die in haar onderhoud moet voorzien.
3.Petrus Ludovicus Steelant, Wevelgem 10/09/1800 (trok nr. 17 in 1819), dienstbode wordt definitief vrijgesteld omdat hij te klein is.
4.Seraphin Joseph Vanhée, Gullegem 19/04/1800 (trok nr. 27 in 1819), kleermaker, ook definitieve vrijstelling wegens zijn te korte lengte.
5.Louis Francis Vandamme, Gullegem 09/12/1801 (trok nr 21 in 1820) ,werkman, vrijstelling voor een jaar omdat hij te klein is.
6.Joannes Emanuel Huysentruyt, Gullegem 08/11/1801 (trok nr 31 in 1820), werkman, voor een jaar vrijgesteld als enige zoon van een weduwe.
7.Joannes Francis Bekaert, Gullegem 09/05/1801 (trok nr. 33 in 1820), wever, voor een jaar vrijgesteld omdat hij een zwak gestel heeft.
8.Eugenius Delannoy, Gullegem 04/01/1801 (trok nr. 29 in 1820 ), timmerman, eerder vrijgesteld voor een broer in dienst, moet nu in dienst, op 15 maart bij de 16e afdeling infanterie (in Ieper of Menen)
9.Ives Vandewalle, Gullegem 05/01/1802 (trok nr. 27 in 1821), werkman, vrijgesteld voor een jaar voor een broer in dienst.
10.Charles Ignace Lecluse, Gullegem 25/04/1802 (trok nr. 28 in 1821), timmerman, het jaar ervoor afgekeurd omdat hij te klein was, moet nu in dienst, op 15 maart bij de 16e afdeling infanterie.
11.Louis Clays, Gullegem 18/10/1802 (trok nr. 21 in 1821) , spinner , voor een jaar vrijgesteld omdat hij te klein is.
12.Joseph Pyfferoen ,Gullegem 11/12/1802  (trok nr. 25 in 1821), spinner ,een jaar vrijstelling, te klein.
 
Twee personen worden dus definitief vrijgesteld, acht krijgen opnieuw een jaar vrijstelling en twee moeten toch nog in dienst.
 
Vanaf nummer 13 volgt dus de klasse van 1822, geboren in 1803.Francois trekt van zijn klasse met nummer 20, het achtste nummer.
 
13.Jacques Baptiste Defoort - Gullegem 25/03/1803 - wever - defintieve vrijstelling voor kliergezwellen in zijn hals.
14.Joannes Ignatius Vermeersch - Gullegem 31/01/1803 - werkman - een jaar vrijstelling als enige zoon van een weduwe
15.Petrus Franciscus Verfaillie -  Gullegem 13/03/1803 - wever -een jaar vrijstelling als enige zoon die zijn ouders onderhoudt
16.Joannes Ignatius Lagae - Gullegem 14/10/1803 - wever - goedgekeurd - moet in juni naar de 6e afdeling infanterie in Brugge
17.Petrus Joannes Dupon - Gullegem 01/07/1803 - wever - een jaar vrijstelling omdat hij te klein is.
18.Romanus Gheysen - Gullegem 11/09/1803 - wever - definitieve vrijstelling omdat zijn linkerbeen 'krom gebogen' is.
19.Joannes Mestdagh - Heule 19/08/1803 - wever - goedgekeurd - op 4 mei naar de 6e afdeling infanterie in Brugge
20.Francois (Franciscus) OLIEU - Gullegem 27/12/1803 - wever - goedgekeurd - op 4 mei naar de 6e afdeling infanterie
21.Josephus Dominicus Vanbelle - Gullegem 09/02/1803- wever - goedgekeurd - op 4 mei  naar de 6e afdeling infanterie.
22.Nicodemus Ludovicus Lagae - Gullegem 01/03/1803 - wever - een jaar vrijstelling omdat hij te klein is.
23.Petrus Jacobus Lintzeele - Gullegem 06/10/1803 - wever - een jaar vrijstelling omdat hij te klein is.
24.Petrus Franciscus Pannecoucke - Hulste 06/08/1803 - daghuurman -goedgekeurd - op 4 mei naar de 6e afdeling infanterie
25.Leo Josephus Deprez - Gullegem 07/08/1803 - wever - goedgekeurd - op 4 mei naar de 6e afdeling infanterie
26.Ludovicus Haerinck - Gullegem 30/04/1803 - dienstbode  -goedgekeurd - op 4 mei naar de 6e afdeling infanterie
27.Ludovicus Bernardus Nolf - Gullegem 02/03/1803 - daghuurman - een jaar vrijstelling als enige zoon (zal in 1827 toch in dienst gaan als vervanger)
28.Eugenius Ludovicus Deryckere - Gullegem 09/02/1803 - wever - een jaar vrijstelling omdat hij te klein is - is ook enige zoon
29.Joannes Baptiste Lecoutre - Gullegem 15/12/1803 - wever - goedgekeurd - op 4 mei naar de 6e afdeling infanterie
30.Petrus Joannes Delaere - Gullegem 04/07/1803 - wever - een jaar vrijstelling als enige zoon.
31.Petrus Josephus Delaere -  Gullegem 07/07/1803 - wever - moet niet in dienst.
32.Petrus Franciscus Vandesteene - Gullegem 10/03/1803 - dienstbode - definitief afgekeurd voor gezwellen aan zijn benen.
33.Jacobus Verhulst - Gullegem 26/12/1803 - dienstbode - moet niet in dienst.
34.Ludovicus Depretre - Gullegem 11/05/1803 - dienstbode - moet niet in dienst
35.Jacobus Vanlerberghe - Gullegem 02:02:1803 - dienstbode - moet niet in dienst.
36.Leonardus Baeckeland - Gullegem 22/08/1803 - werkman - moet niet in dienst.
37.Eugenius Josephus Vanbellen -  Gullegem 12/07/1803 - wever - moet niet in dienst.
38.Joannes Vansteenkiste  - Gullegem 30/01/1803 - landbouwer - moet niet in dienst.
39.Romanus Franciscus Huysentruyt - Gullegem 31/08/1803 - wever - moet niet in dienst.
40.Petrus Jacobus Gheysen  - Gullegem 05/03/1803 - wever - moet niet in dienst.
41.Joannes Franciscus Vanbelle - Gullegem 24/02/1803 - wever - moet niet in dienst
42.Jacobus De Graeve - Gullegem 24/10/1803 - wever - moet niet in dienst.
43.Petrus Joannes Verhulst - Gullegem 06/10/1803 - landbouwer - moet niet in dienst.
44.Petrus Francucus Demullie - Gullegem 29/12/1803 - dienstknecht - moet niet in dienst.
45.Joannes Franciscus Deworme - 11/03/1803 - wever - moet niet in dienst.
46.Joannes Baptiste Verlinde - Gullegem 02/01/1803 - wever - moet niet in dienst.
47.Joannes Franciscus Sabbe - Gullegem 09/02/1803 - paardesmid - moet niet in dienst.
48.Petrus Josephus Verhulst - Gullegem 02/07/1803 - dienstknecht - moet niet in dienst.
49.Franciscus Ludovicus Coussement - Gullegem 04/01/1803 - landbouwer - moet niet in dienst.
50.Eugenius Josephus Vandamme - Gullegem 08/02/1803 - werkman - moet niet in dienst.
51.Leo Noppe - Gullegem 14/02/1803 - landbouwer - moet niet in dienst.
52.Ludovicus Castelein - Gullegem 22/12/1803 - werkman - definitief vrijgesteld voor 'vermagering van de rechterarm.
53.Joannes Baptiste Declercq - Gullegem 17/12/1803 - werkman - moet niet in dienst.
54.Felix Franciscus Holvoet - Dadizele 26/12/1803 - dienstknecht - moet niet in dienst
55.Petrus Augustinus Debon - Gullegem 07/12/1803 -  wever - zoon van Francis en Maria Joanna OLIEU (Maria Joanna is een achternicht van vader Petrus Jacobus Olieux).
56.Joannes Leonatdus Lepere - Gullegem 05/02/1803 - dienstknecht - moet niet in dienst.
 
Een overzicht van de 56 ingeschrevenen:
 
22 krijgen een vrijstelling van ofwel één jaar of definitief: 
- 9 omdat ze als enige zoon in het onderhoud moeten voorzien
- 6 zijn te klein
- 5 wegens medische oorzaken (gezwellen enz..)
- 2 omdat een broer al in dienst is
 
24 moeten niet in dienst omdat hun lotnummer te hoog is (31 of hoger).Ze worden ook niet medisch gekeurd.Alleen diegenen die duidelijk een handicap hebben worden onmiddellijk defintief afgekeurd.
 
 10 moeten in dienst gaan
- 2 naar de 16e afdeling infanterie in Menen of Ieper (lichting 1820 en 1821)
- 8 naar de 6e afdeling infanterie in Brugge (lichting 1822)
 
Vader Petrus Jacobus Olieux heeft geen geluk.Na zijn oudste zoon die wel een hoog nummer trok maar toch dienst nam als plaatsverwisselaar, trekt zijn jongere zoon nu een laag nummer en moet ook hij in dienst.In 1822 heeft hij ook al meer dan 5 jaar geen nieuws meer ontvangen van of over zijn oudste zoon.Na de loting kunnen de 'hoge nummers' en uitbundig feesten,
 
We kijken even wat er gebeurt met de 9 mannen die  naast Francois Olieu ook in dienst moeten - tussen haakjes het lotnummer
 
-Eugenius Delannoy (8) - op 17 maart 1822 ingeschreven bij de 16e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
-Charles Ignace Lecluse (10) - op 17 maart 1822 ingeschreven bij de 16e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
 
-Joannes Ignatius Lagae (16) - op 4 mei 1822 ingeschreven bij de 6e afdeling infanterie - op 25 maart 1823 uit het leger ontslagen - Joannes Francis Van Outrive die nummer 31 heeft getrokken in de lichting van 1823 ( et dit nummer moet hij niet verplicht in dienst) in Gullegem 'remplaceert' hem.
-Joannes Mestdagh (19) - op 4 mei 1822 ingeschreven bij de 6e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
-Josephus Dominicus Vanbelle (21) - op 4 mei 1822 ingeschreven bij de 6e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
-Petrus Franciscus Pannecoucke (24) - op 4 mei 1822ingeschreven bij de 6e afdeling infanterie - mag naar huis wegens ziekte en overlijdt op 21 oktober 1825 in het huis van zijn vader in Lendelede.
-Leo Joseph Deprez (25) - op 4 mei 1822 ingeschreven bij de 3e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
-Louis Haerinck (26) - op 4 mei 1822 ingeschreven bij de 6e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
-Jean Baptiste Lecoutre - op 4 mei 1822 ingeschreven bij de 6e afdeling infanterie - op 10 maart 1827 eervol ontslagen.
 
 
 
 
Zeven doen dus zonder problemen hun 5 jaar dienst en worden daarna eervol naar huis gestuurd.Eén wordt ziek tijdens zijn dienst en overlijdt thuis.En één laat zich na 11 maanden vervangen.Dan hebben we tenslotte nog Francois Olieu.Dit had een korte blog kunnen zijn als hij net als de anderen vijf jaar dienst had gedaan en dan eervol werd ontslagen.Het loopt echter helemaal anders.Wat er geburt met Francois, zien we in het volgende bericht.
 
 
 Over de Loting
 
Ieder jaar werd door het gemeentebestuur een lijst opgemaakt van de mannen die 19 werden.Die werden daarna opgezonden naar de Gouverneur van de provincie.
 
Die bepaalde wanneer de loting plaats had in de hoofdplaats van het militiekanton.Ten laatste 8 dagen voor de loting moesten de alfabetische registers teruggezonden worden naar de diverse gemeentebesturen die ook op de hoogte werden gebracht van de datum van de loting.De loting moest uiterlijk op 1 maart plaatsvinden.
 
Gullegem behoorde tot het 52e militiekanton, Moorsele.
 
Na ontvangst van de registers moesten de gemeenten die ter inzage leggen van de belanghebbenden.Ze moesten ook zo vlug mogelijk alle ingeschrevenen op de hoogte brengen van het tijdstip van de loting, door publicatie en het zenden van een gedrukte of schriftelijke brief naar henzelf, hun ouders of voogd.
 
Op de opgegeven datum begaven de lottrekkers zich dus naar de hoofdplaats van het militiekanton.
 
In het lokaal waren een  militiecommissaris en twee leden van het bestuur van de gemeente van de lotelingen aanwezig.Verder nog een officier en twee onder-officieren van de Nationale Militie, die de personen die geloot hadden moesten meten, en voor de orde instaan.Alleen de lottrekkers van één gemeente mochten in het lokaal aanwezig zijn voor de loting.Familie of de lottrekkers van de andere gemeentes waren niet toegelaten.
 
Daarna bracht de militiecommissaris de lottrekkers op de hoogte dat ze alleen vrijstelling voor één jaar of defintieve vrijstelling konden krijgen voor de diverse redenen die door de wet werden vermeld.Verder dat het ook mogelijk was een plaatsvervanger aan te duiden, of van nummer te wisselen.En tenslotte dat alle bewijzen voor het aanvragen van een vrijstelling binnen de 5 dagen aan het gemeentebestuur moesten afgeleverd worden, die deze binnen de tien dagen na de loting aan de militiecommissaris moest bezorgen.
 
 
Daarna werden er evenveel als er ingeschrevenen waren, lotnummers geschreven in cijfers en letters en geparafeerd door de militiecommissaris, op vierkante biljetten.Die werden daarna opgerold en in een trommel of ander doorzichtig voorwerp opgeborgen.Er werden echter zoveel van de laagste nummers niet toegevoegd, als er lottrekkers waren van vorige lichtingen, die een nummer hadden getrokken waarmee ze dienst moesten nemen, maar vrijstellijng hadden gekregen voor één jaar.Daarna begon de loting.Iedere ingeschrevene, in alfabetische volgorde, moest een lot trekken.Indien de ingeschrevene zelf niet kon aanwezig zijn en een volmacht had gegeven aan één van zijn ouders, een voogd, of een 'respectabel bestaand kende persoon' mocht die dat in zijn plaats doen.
 
 
 
 
Iedere lottrekker werd daarna met zijn nummer ingeschreven in het lotingsregister.Hij werd vervolgens gemeten en gevraagd of  hij redenen had voor een eventuele vrijstelling.De loting was daarna afgelopen.Nadat hij het register terug ontvangen had van de gemeente, onderzocht de militiecommissaris alle gevallen afzonderlijk en maakte vrijstellingscertificaten op, waarna deze samen met het register verzonden werden naar de gouverneur.
 
Per gemeente werd daarna het aantal militairen dat volgens het bevolkingscijfer dienst moest doen aangeduid.
 
Dit lotingssysteem werd ook nog na de onafhankelijkheid van België gehandhaafd en pas in 1909 afgeschaft.België was daarma één van de laatste landen die dir verfoeide systeem afvoerde.De willekeur ervan en vooral het achterpoortje van plaatsvervangers en plaatswisselaars, waarvan alleen de rijken gebruik konden maken, werden gehaat.In 1850 verscheen 'De Loteling' van Hendrik Conscience, In het boek volgen we Jan Braems, een arme boerenzoon, die in ruil voor geld toch in dienst gaat, en vervolgens door de ellendige omstandigheden in het leger, blind wordt.

 
 
                                           
                                In de loop van de jaren keerden ook de kranten zich steeds meer tegen de loting
 
 
 
 
 
 
                                         Anderen verdienden geld met het regelen van een plaatsvervanger.
 
 
 
Loting 1811 in de franse periode - gravure Elisabeth Barbara Schmetterling naar een tekening van Haaje Pieter Oosterhuis
 

zaterdag 25 juni 2016

De zonen van Petrus Jacobus Olieux in het Nederlandse leger deel 1 Petrus Jacobus

Eén van de belangrijkste gezinnen in de Olieu(x)-stamboom is dat van Jacobus Olieu (1733-1812) en Maria Josepha Van Nieuwenhuyse (1738-1792).Ze huwen op 4 februari 1758 in Gullegem en krijgen 11 kinderen.
 
-Petrus Josephus Olyeue °1759 Gullegem - +1844 Brugge
-levensloos jongetje Olyeue - 1760 Gullegem
-Maria Anna Theresia Olyeue - °1762 Gullegem - na 3 maanden overleden
-Jacobus Albertus Franciscus Olyeue - °1763 Gullegem - na 25 dagen overleden
-Maria Agnes Holieu - °1764 Gullegem - +1769 Gullegem
-Petrus Franciscus Olieu - °1766 Gullegem - +1846 Gullegem
-Petrus Jacobus Olieux - °1769 Gullegem - +1852 Gullegem
-Petrus Joannes Olieu - °1771 Gullegem - +1847 Gullegem
-Hilarius Olieux - °1774 Gullegem - +1835 Gullegem
-Franciscus Olieux - °1776 Gullegem - +1852 Eksaarde
-Maria Agneta Olieux - °1779 - +1790 Gullegem
 
Van de 11 kinderen blijven 6 zonen in leven.De 3 dochters overlijden jong , 1 jongen wordt levenloos geboren en een andere leeft maar 25 dagen.De oudste zoon Petrus Josephus verhuist eind jaren 1770 naar Brugge waar hij marktkramer wordt.Rond 1800 woont en werkt hij in de streek van Lochristi - Lokeren.Zijn jongste broer Franciscus zoekt hem daar op en blijft in Eksaarde wonen.
 
Maar ik ga het hier hebben over Petrus Jacobus Olieux, geboren als zevende in 1769.Op 27 mei 1795 trouwt hij in Gullegem met Maria Regina De Rycker.Ze wonen in hun eigen huisje op het Hoge  in Gullegem en krijgen 5 zonen.
 
-Petrus Jacobus Olieux °08/05/1796
-Joannes Ludovicus Olieux °18/11/1797
-Petrus Benedictus Olieux °04/03/1800
-Francois Olieu °27:12/1803
-Constantin °21/12/1805
 
Petrus Benedictus geboren in maart 1800 overlijdt al vlug.Er is geen overlijdensakte terug te vinden in de Burgerlijke Stand of in de Parochieregisters, maar dat is niet ongewoon in het begin van de Franse overheersing.Hij wordt later ook nooit meer vermeld in erfenisaktes, zodat we met zekerheid kunnen zeggen dat hij overleden is.Eind december 1808 overlijdt Maria Regina Derycker op 37 jarige leeftijd.Petrus Jacobus blijft achter met zijn 4 zonen, Petrus Jacobus 12, Joannes Ludovicus 11, Francois 5 en Constantin 3.Hij heeft vlug een andere vrouw nodig om te helpen met het huishouden en de opvoeding van de kinderen en 5 maand later huwt hij op 31 mei opnieuw, nu met de 33 jarige vrijgezellin, Maria Theresia Verborg,ook in Gullegem geboren.Ze krijgen samen geen kinderen meer.Na het overlijden begin februari 1812 van Jacobus Olieu, de grootvader van de 4 jongens komt ook hun grootmoeder Maria Josepha Lemajeur (ze is de tweede vrouw van Jacobus en technisch gezien de stiefgrootmoeder) inwonen bij het gezin.Naast hun woont Petrus Franciscus, de 3 jaar oudere broer van Petrus Jacobus.Hij is weduwenaar sedert 1810 maar zal niet opnieuw trouwen.In 1812 heeft hij 7 kinderen in leven.We gaan later zijn gezin uitgebreid volgen.
 
 
 
 
Eerst even een situatieschets van Gullegem en Vlaanderen rond 1814.Op 11 februari 1814 wordt België door de geallieerde landen,na hun overwinning op Napoleon, vrij verklaard.De verantwoordelijkheid voor België wordt aan de bezettende machten Engeland en Nederland overgedragen, en vanaf 1 augustus wordt prins Willem van Oranje gouverneur-generaal.Op 16 maart 1815 roept hij zichzelf uit tot koning van de Verenigde Nederlanden en op 21 september wordt hij officieel ingehuldigd in Brussel.
 
Velen in Vlaanderen zijn waarschijnlijk opgelucht en verwachten dat met de Fransen ook de conscriptiewet verdwenen is.Willem laat echter al in 1814 een nieuw militiewetboek opmaken.Op 27 februari 1815 treden de nieuw wetten in voege. 
 
 
 
Naast het 'staande leger' komt er een korps nationale militie dat verantwoordelijk is voor de verdediging van de eigen regio.Als er niet genoeg vrijwilligers zijn volgt er een aanvulling door loting.Iedere man tussen 18 en 23 moet zich laten inschrijven waarna er geloot wordt.De laagste nummers moeten eerst in dienst in geval er aanvulling nodig is.De dienstperiode is 5 jaar.Er volgt een medische keuring voor diegenen die in dienst moeten of hun plaatsvervanger.Er kan voor een aantal redenen vrijstelling bekomen worden en het is mogelijk om van nummer om te wisselen of een plaatsvervanger de dienst te laten doen.Er moet verplicht een publieke akte worden opgemaakt tussen de dienstplichtige en zijn vervanger.Bij desertie van de vervanger moet de dienstplichtige alsnog in dienst of een nieuwe plaatsvervanger zoeken.
 
 
"De loting"
 
Naast de verplichte loting zal vooral het plaatsvervangerssysteem kwaad bloed zetten.Er moet betaald worden voor een remplacant en daar profiteren natuurlijk vooral de rijken van.Die hebben het geld om hun zonen indien nodig uit het leger weg te houden.De minder welgstelden wisselen vaak van nummer om met het geld dat ze daarvoor ontvangen hun familie te helpen.
 
 
Petrus Jacobus Olieux, geboren in 1796 wordt 19 in 1815 en moet zich laten inschrijven voor de allereerste lottrekking in 1815.Daarna volgt de loting, en hij trekt het nummer 195.Een hoog nummer waarmee hij niet vlug in dienst zal moeten gaan.
 
Volgens de beschrijving in het register is hij ongeveer 1,60 meter (de lengte wordt nog tot 1820 uitgedrukt in voeten,duimen en strepen - de lengte daarvan verschilt nog al eens per streek - dit is de reden dat de lengte soms afwijkt in verschillende militieboeken - als we echter een gemiddelde berekenen komen we ongeveer aan 1,60 m of iets minder)

Hij heeft een rond gezicht en voorhoofd, blauwe ogen, een kleine neus, gewone mond en ronde kin.ZIjn wenkbrauwen en haar zijn blond)
 
 
 
      
 
 
Ondanks zijn gunstig nummer neemt hij onmiddellijk vrijwillig dienst als 'remplacant' of 'plaatsverwisselaar' van en met nummer 40 van dezelfde lichting, Franciscus Eugenius Vantomme.Die is 19 (geboren op 2 mei 1796 in Gullegem) en is de de zoon van landbouwer Joseph Vantomme (50) en Rose Van de Moortele (49).Nog 3 andere kinderen maken deel uit van het gezin:Louis 16, Jean 12, en Therese 20.
 
Er wordt  verplicht een akte opgemaakt bij een notaris waarin vermeld wordt hoeveel de familie Vantomme betaalt aan Petrus Jacobus voor de vervanging.Er is in 1815 nog geen notaris in Gullegem en de akte wordt dus waarschijnlijk door een notaris in een aangrenzende gemeente opgemaakt.Jammer genoeg zijn vele akten die al opgeslagen lagen in het Gerechtshof van Kortrijk verloren gegaan bij een bombardement in de Tweede Wereldoorlog.Tot nu toe heb ik bij de akten die gered konden worden deze van de plaatsvervanging van Petrus Jacobus niet teruggevonden.
 
Franciscus Eugenius Vantomme die geschikt werd bevonden voor dienst en toegewezen aan de 32e infanterie moet nu in ieder geval geen dienst meer doen.
 
        

 
  
 
 
De motieven van Petrus Jacobus om onmiddellijk van plaats te verwisselen kunnen we niet meer achterhalen.Geld is echter waarschijnlijk niet de voornaamste reden.Want zijn vader bezit een paar huisjes en kan redelijk rondkomen.Misschien doet hij het voor het avontuur, zoals we later nog zullen merken.
 
Bij Vantomme wordt vermeld dat hij moet dienst nemen in de 32 infanterie, maar op 21 juni 1815 wordt Petrus Jacobus ondergebracht bij het 33e bataljon van de nationale militie dat een paar maanden daarvoor in april werd opgericht.Hij is fusilier in het bataljon.De militairen in dit bataljon zijn voor het grootste deel afkomstig uit het militiedistrict Kortrijk.Het bataljon wordt gestationeerd in Ieper en Menen.
  
 
In 1818 zal dit bataljon overgaan in de 16e afdeling infanterie, een regiment met hoofdzakelijk West-vlamingen.Het plan om een staand leger en een nationale militie te hebben is mislukt, omdat er  te weinig vrijwilligers worden gevonden voor het staande leger en in 1818 wordt de infanterie van het leger bij die van de militie gevoegd in nieuwe afdelingen.De 16e afdeling infanterie blijft bestaan tot de Belgische onafhankelijkheid in 1830.
De militairen van de voormalige bataljons die omgevormd zijn tot deze 16e afdeling infanterie, worden in 1818 alsnog ingeschreven in het nieuwe stamboek.Petrus Jacobus wordt nummer 743 ingeschreven.Omdat er echter met een zelfde nummering werd begonnen in 2 boeken,moet deze worden aangepast en krijgt Petrus Jacobus het nieuwe nummer 2497. (Stamboeken Den Haag 397 - 16e afdeling infanterie)


 

 
 
 

Veel verschil maakt het niet uit want Petrus Jacobus is al op 10 december 1815 overgegaan als vrijwilliger naar het depot bataljon voor de kolonien 33 in Harderwijk, dat werd opgericht in maart 1815.Hij moet dus vanuit West-Vlaanderen naar Nederland.
 
Map 1826: De 'koloniale soldaten' kunnen via de Noordzee en Zuiderzee overgebracht worden naar het Koloniaal Depot in Harderwijk.Zo kunnen ze ook over het water naar de haven van waaruit ze naar Oost-Indië moeten vertrekken.
 

Nederland en zijn koloniale bezittingen in Oost-Indië in 1815


Wanneer de Verenigde Oost-Indische compagnie opgericht in 1602 ophoudt te bestaan op 31 december 1799 komen de overzeese bezittingen in handen van de staat.Tot dan toe had de VOC zelf gezorgd voor den troepenmacht, die vooral bestond uit europese huurlingen. Nederland wil nu zelf een koloniaal leger oprichten, dat voornamelijk uit Nederlanders zou bestaan.In 1810 komt de Oost-Indische archipel onder frans bestuur wanneer Napoleon het koninkrijk Holland annexeert bij de republiek.Op 4 augustus vallen de Britten Java binnen en bezetten op 8 augustus Batavia met een troepenmacht van 12.000 man. Op 18 september capituleert het frans-nederlandse leger.Het eiland gaat over in Britse handen.

Na de nederlaag van Napoleon, tekenen Groot-Britannië en Nederland op 13 augustus 1814 het verdrag van Londen. Nederland krijgt met enkele uitzonderingen zijn koloniale bezittingen terug , zoals ze in 1803 waren, voor de uitbraak van de napoleontische oorlogen.Eén voorwaarde is dat de nederlanders alle slavenhandel stopzetten.Nederland draagt nu weer de verantwoordelijkheid en er wordt onmiddellijk begonnen met overleg over een nederlandse koloniale troepenmacht in Oost-Indië.Een militaire commissie maakt een rapport op.Op grond van eerdere ervaringen wordt er van uitgegaan dat heel wat soldaten zullen overlijden in Oost-Indië.Het wordt dus een probleem om het koloniaal leger op peil te houden qua manschappen.Er wordt dus aanbevolen om een eerste grote troepenmacht uit te zenden, en daarna het leger op peil te houden met regelmatige aanvullingen vanuit een permanent depot.De commissie komt al snel tot het besluit dat er toch weer buitenlandse vrijwilligers zullen nodig zijn om aan genoeg manschappen te geraken.

Ze adviseren deze 4 manieren om soldaten te werven:
- alle korpsen van de staande armée in nederland moeten 1/6 van hun manschappen afstaan
- bij de landmilitie vrijwilligers lokken met een handgeld premie
- gratie geven aan deserteurs als ze dienst willen nemen
- nederlandse en buitenlandse vrijwilligers aantrekken met een financiele premie


Petrus Jacobus is één van de militairen die zich tijdens de wervingscampagne bij de landmilitie heeft laat verleiden door dit handgeld Hij zal bij intekening 4 ducaten ontvangen.

Een dukaat was een gouden munt van 3,494 gram. De voorzijde van de munt toonde een ridder met een zwaard en pijlenbundel, de achterzijde bevatte een tekst
 
 

 
Een dukaat was in 1815 ongeveer 5 gulden waard. Petrus Jacobus kreeg dus 20 gulden.
Dit is zeker geen fortuin want als we rekening houden met de muntontwaarding dan zou Petrus Jacobus vandaag ongeveer 2200 euro kunnen spenderen.
Maar misschien lokt ook het avontuur hem aan.
 
Links: Een gouden dukaat uit 1817 met de tekst:
'Concordia Res Parvae Crescunt' (Door eendracht groeien kleine zaken)






 
Het commissierapport gaat uit van een troepenmacht van een troepenmacht van 10475 man,de helft Europeanen en de andere helft inheemsen.De Europeanen zullen voor 6 jaar moeten tekenen!
 
 
In december 1814 besluit Willem I tot de oprichting van het 'Depot-Bataillon van de Troupes in de Kolonien' niet op Texel zoals eerst werd voorgesteld maar in Harderwijk.In maart 1815 wordt het depot in Harderwijk geopend.De werving begint met de 4 eerdergenoemde manieren voorgesteld door de militaire commissie.
 
In het eerste stamboek van het depot-bataljon worden 1359 militairen ingeschreven.De inschrijvingen beginnen in maart 1815 en de eerste 600 militairen bestaan voor het grootste deel uit vrijwilligers aangetrokken met een premie.De volgende nationaliteiten zijn vertegenwoordigd: Hongarije, Frankrijk, Zwirserland, Denemarken, Polen, Italië, Pruisen en vele andere Duitse deelstaten, Zweden, Rusland, Oostenrijk, Tjechië, Noorwegen, Spanje, Portugal, Engeland.Een drietal West-Vlamingen neemt als vrijwilliger dienst.Vanaf september worden er veel Nederlanders ingeschreven die van andere bataljons uit de landmilitie werden gelokt met handgeld.Vanaf december worden dan de Vlamingen, waaronder Petrus Jacobus Olieux, die vanuit de landmilitie komen, ingeschreven.Tot nummer 1359 zijn dat er ongeveer een 50 tal (er zullen er meer volgen in de latere stamboeken).8 ervan zijn in Kortrijk geboren, 5 in Roeselare, en 3 in Langemark.De andere grote steden Brugge, Ieper en Menen zijn maar door 1 vrijwilliger vertegnwoordigd.De rest komt uit diverse landelijke gemeentes.
 
Het ontvangen van handgeld zal doorheen de jaren de belangrijkste aantrekkingskracht blijven voor vrijwilliger.De 'premie' wordt ook regelmatig verhoogd.
 
Mei 1887 - de premie is nu 300 gulden voor een Nederlander die zich aanbiedt als vrijwilliger
 
Petrus Jacobus komt in het bataljon toe op 10 december om er met zijn opleiding te beginnen. Het is nodig de manschappen enigszins op te leiden en te oefenen in Nederland omdat ze anders te vlug zouden bezwijken in Oost-Indië.Of die opleiding veel helpt is nog maar de vraag.
 
Het was algemeen geweten dat de kans om terug te keren klein was.Vele officieren in het nederlandse leger staken hun anti Oost-Indië gevoel niet onder stoelen of banken.In de biografie van Toontje Poland, geboren op 20 januari 1795, door Willem Adriaan van Rees, uitgegeven in 1867, zegt kapitein Holthof het volgende tegen Toontje, wanneer hij hoort dat hij voor Oost-Indië heeft getekend:
 
 
 
 
Petrus Jacobus tekent dus wel.Hij wordt waarschijnlijk net als de meeste anderen die tekenen niet gewaarschuwd of op de hoogte gebracht van de gevaren in het tropische klimaat van Java.Hij wordt op 10 december 1815 als nummer 1141 ingeschreven in het stamboek van het Depot Bataljon voor de Koloniën N° 33
 
 
 
 
21 juni 1815 vanuit Gullegem naar het 33e Bataljon van de Nationale Militie (later 16e afd Infanterie)
10 december 1815 naar het Depot Bataljon voor de Koloniën N°33 voor 6 jaar en 4 dukaten handgeld
     
Petrus Jacobus begint dus een 8 tal maanden na de oprichting van het depotbataljon aan zijn opleiding in Harderwijk. 
 

Het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk  

 
Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en voorbereidde op de diesnt bij het leger in de koloniën.Van 1815-1822 hetete dit legeronderdeel het Depot-Bataljon en in de periode 1822-1843 het Algemeen Depot van de Landmacht.Vanaf 1843 heette het depot het Koloniaal Werfdepot.Het Werfdepot viel onder het Ministerie van Oorlog.Waren de rekruten eenmaal aan boord van het schip dat hen naar de Oost zou brengen, dan vielen zij onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Koloniën.
 
"Aan de Smeepoortstraat (in Harderwijk) staat een groot gebouw dat in de loop van de geschiedenis nogal wat functies heeft gehad. Halverwege de vijftiende eeuw werd het als klooster voor de Graue Susteren gebouwd, later was het complex het klooster 'Clarendal' of  'Clarendale'. Van 1584 tot 1806 werden er munten voor het gewest Gelderland geslagen, de Gelderse Munt.Na de Bataafs-Franse tijd kwamen de gebouwen in 1815 in gebruik bij het Depot-Bataillon van de Troupes in de Koloniën no. 33, ofwel een koloniaal depot. Een militair depot is een plek waar troepen worden verzameld, gekleed en geoefend. In 1822 veranderde de naam in Algemeen Depot en in 1844 in Koloniaal Werfdepot. In de negentiende eeuw heette het gebouw de Oranje Gelderlandkazerne.
 
In het depot in Harderwijk werden de soldaten in een week of zes voorbereid op hun dienst in Nederlands-Indië, het tegenwoordige Indonesië. In de 94 jaar dat het depot bestond, zijn vele tienduizenden militairen in Harderwijk hun dienst in de koloniën begonnen. De 'kolonialen' kwamen niet alleen uit Nederland, maar ook uit andere Europese landen, vooral uit Duitsland. Er zijn hier zelfs Ghanese troepen geweest. Ook militairen uit Amerika. Zij werden geronseld en kregen een handgeld (een soort premie) als ze een contract ondertekenden."
 
Het depot kreeg in de loop van de jaren de naam van 'het gootgat van Europa'.Deserteurs, ex-gevangenen, bedelaars, gestrafte militairen trokken er op af, vooral dus omdat er 'handgeld' aan verbonden was. De premies werden ook regelmatig verhoogd.Dit geld deden ze tijdens hun opleiding meestal op in de vele kroegen en bordelen, wat ook resulteerde in vele vechtpartijen.
 
 
Binnenplaats Kazerne Harderwijk met de ingang aan de Smeepoortstraat

Petrus Jacobus behoort dus tot de eerste generatie die in Harderwijk toekomt.Op 1 januari 1816 wordt hij tijdens zijn opleiding getransfereerd naar het in maart 1815 opgerichte 'Bataljon Oost-Indische infanterie 21'.
 
 

 
Hij wordt in dit bataljon ingeschreven als nummer 427 en krijgt een opleiding als 'flankeur'.In totaal zullen 636 militairen ingeschreven worden in dit bataljon, tussen 1815 en 1816.
 

  

 
 
Over de 'Flankeurs'
 
In 1823 verschijnt bij uitgeverij Gebroeders Van Cleef een boek met 51 illustraties van de uniformen van de onderdelen van het nederlandse leger.
 
 
 
 
 De flankeurs waren een militaire eenheid met een specifieke taak. De term ontstond rond 1814 toen besloten werd om als flankcompagnieën (de compagnieën die links en rechts van de centrumcompagnieën staan) geen aparte grenadiercompagnie en voltigeurcompagnie bij elk bataljon in te delen, maar in plaats daarvan 2 flankeurcompagnieën, die dezelfde taken had als de voormalige voltigeurs (hoewel het nog tot 1816 duurde voordat alle eenheden de aanduiding "grenadiers" voor de soldaten van de rechterflankcompagnie had losgelaten).  
 
De flankeurs vormden de lichte infanterie van een bataljon; zij konden opereren als de infanterie van linie in twee aaneengesloten gelederen, maar waren ook geoefend om als lichte infanterie in open gelederen, een zogenaamde tirailleurslinie, te opereren. Ze werden vaak vooruit gezonden in veldslagen om vijandelijke eenheden te ontregelen door hun officieren, tamboers en vaandeldragers uit te schakelen, waarbij ze gebruik maakten van het terrein om dekking te zoeken. De scherpschutters van deze eenheden kregen vaak een onderscheiding, bij de koloniale troepen was dit een enkele rode chevron op de linkeronderarm, zoals de kanonniers der 1e klasse van de artillerie. Vanaf 1815 werd 1 op de 10 man van deze compagnieën met jachtbuksen bewapend.


Flankeurs hadden dus de taak om heel actief aanwezig te zijn, gericht te kunnen schieten en veel eigen initiatief te tonen. Deze eenheden waren zeer geliefd bij de jonge, enthousiaste en dappere, maar niet erg gedisciplineerde vrijwilligers van 1814-1815.
 
Na  zijn opleiding is het voor Petrus Jacobus afwachten tot wanneer hij zal uitgezonden worden naar de Koloniën.Ondertussen is door het Ministerie van Oorlog besloten om in eerste instantie een expeditionair korps te zenden naar Java, dat dan later jaarlijks zal aangevuld worden.De troepen vertrekken in 2 expedities. De eerste in oktober en november 1815, met een nakomer in maart 1816. De tweede expeditie vertrekt van december 1816 tot mei 1817.
De eerste expeditie verscheept 289 officieren en 2579 onderofficieren en manschappen, voornamelijk op oorlogsschepen maar ook op enkele koopvaardijschepen.De tweede 255 officieren en 2237 militairen van mindere rang.Petrus Jacobus wordt ingedeeld bij de 2e expeditie.Deze maakt in tegenstelling tot de eerste vooral gebruik van koopvaardijschepen, zoals "De Hoop" waarop Petrus Jacobus naar Indië zal vertrekken.
 
De datum waarop hij inscheept wordt in het stamboek van het Bataljon vermeld: 1 februari 1817
 

Tussen 1815 en 1830 vertrokken de schepen met militairen naar Oost-Indië,vooral vanuit het Nieuwediep,nu Den Helder in het noordelijkste punt van de provincie Noord-Holland.Het Nieuwediep was een natuurlijke baai die vanaf 1781 werd uitgediept om ze geschikt te maken voor zeeschepen.In de franse periode werd er een marinehaven aangelegd en vanaf 1814 bouwde de marine Den Helder uit tot haar belangrijkste steunpunt. Ongeveer de helft van alle schepen naar Oost-Indië vertrok vanuit die haven.Een vierde vertrok vanuit Hellevoetsluis, in Zuid-Holland, aan de Haringvliet.Er was al in de 15e eeuw een klein haventje, dat in de komende eeuwen werd omgebouwd tot een marinehaven.Een vijfde van de troepen vertrok vanuit Vlissingen en iets meer dan 5 procent uit andere havens zoals Oostende.
 
 

Hellevoetsluis in Zuid-Holland - map 1820

Hellevoetsluis 1780 - In 1815 vertrekt Petrus Jacobus op het zeilschip 'De Hoop'
 
Zoals vermeld scheept Petrus Jacobus Olieu op 1 februari 1815 in op 'De Hoop'.Het zal echter een hele tijd duren voor het schip ook effectief de haven van Helvoetsluis verlaat.We weten daarover meer door de memoires van Nicolette Peronneau van Leyden, een jonge medereizigster van Petrus Jacobus.
 
In 1938 brengt Johanna W.A. Naber als 9de deel in de Patria-reeks, het boek 'Onbetreden paden van ons koloniaal verleden' uit.Het eerste deel van het boek bevat de 'Herinneringen uit Indiën 1717-1820' gechreven door Nicolette Helena Peronneau van Leyden.Wanneer ze 9 is vertrekt ze met haar ouders naar Oost-Indië, toevallig op hetzelfde schip waarmee Petrus Jacobus Olieu en het 21e bataljon naar Oost-Indiê reizen. In 1860 schrijft zij op vraag van haar kinderen haar herinneringen aan de reis en het verblijf op in 4 schoolschriften.In de jaren 1930 zijn die in het bezit van 4 van haar kleinkinderen.Johanna Naber krijgt toestemming om ze in te kijken en te publiceren.
 
 
De Telegraaf 24 april 1938
 
Door deze herinneringen weten we dus meer af van de reis van Petrus Jacobus.Johanna Naber schrijft: "De persoon van Nicolette van Leyden zelf leeren wij uit de Herinneringen van deze kennen als een vroolijk levenslustig, Hollandsch meisje, tegemoetkomend, hulpvaardig, geliefd bij allen, die haar kenden.Van nature moet zij begaafd geweest zijn met een verwonderlijk scherpe opmerkingsgave en met een niet minder verwonderlijke vastheid van geheugen."
 
In december 1816 maakt het gezin zich klaar voor de overtocht.Ze wonen in Den Haag en vader Bernardus Jacobus werkt als griffier bij de Hoge Raad, het opperste gerechtshof van Nederland.Wanneer hij door bezuinigingen maar één vierde van zijn vorig loon meer ontvangt raadt Willem I zelf hem aan naar Oost-Indië te vertekken.Eind 1816 starten de voorbereidingen.Nicolette schrijft:
 
"Intusschen begon alles toch in order te komen en was het bepaald dat wij met het schip De Hoop, kapitein Inke, de rijs zouden maken.Dit schip was ook bestemd om een transport Militairen bestaande in 500 man over te brengen."
 
We leren ook wat meer over de reisgewoonten in die periode:
 
"Wij sliepen heerlijk en moesten reeds met ligt opstaan, daar het rijtuig bij het aanbreken van den dag was besteld om ons naar Rotterdam te brengen.Het verlaten van ons huis vond ik naar....Te Rotterdam gingen wij in een beurtman welke ons naar Helvoetsluis moest brengen.Dit schip vonden wij reeds zoo groot, dat wij ons niet konden verbeelden, er nog grooter schepen waren"
 
Een beurtman was een schip dat voortdurend een zelfde traject volgde tussen twee havens.
Het gezin gaat 2 dagen vroeger dan de andere passagiers en de militairen aan boord om de grote drukte te vermijden maar er is nog een andere reden:
 
"..en ook, daar wij de beste, lugtigste en grootste hutten hadden, was kapitein Inke bang hier soms ongenoegen over zou komen..."
 
Het gezin scheept dus in op 30 januari en op 1 februari gaan de militairen aan boord:
 
"Toen nu twee dagen later al die troepen aan boord kwamen, was het een vreeslijk geraas en het schip stampte zoo geweldig, dat wij als kinderen zeeziek te bed waren."

Het schip kan echter niet vertrekken omdat de wind niet gunstig zit:
 
"Dog het begin onzer rijs was anders treurig.Twee volle maanden moesten wij op goeden wind wagten, dat zeer nadelig in alle opzighten was, daar onze provizie verminderde..."
 
'De Hoop' kan inderdaad pas op 23 maart vertrekken.Naast de hogere rangen zijn er 257 onderofficieren en manschappen van het 21ste bataljon aan boord.
 
 
 
De manschappen hebben het niet zo luxueus als het gezin van Nicolette.Ze worden ondergebracht in het tussendek dat krap, donker en vochtig is.
 
Nochtans besloot de militaire commissie die Willem I adviseerde over de organisatie van de koloniale troepenmacht, in 1814 het volgende:
 
"Vooral moeten de manschappen op de schepen genoegzaam ruimte hebben; door dezelve te digt op elkander te leggen, veroorzaakt men, in warme klimaten, spoedig gevaarlijke en aanstekelijke ziekten, die, al kosten ze maar het graf aan weinigen, degene welke overkomen zoveel duurder maken"
 
Officieren werden beschouwd als eerste-klas passagiers en kregen een hut.Onderofficieren verbleven bij de gewone manschappen en kregen daar een eigen hoekje, soms afgescheiden door een zeildoek.De manschappen verbleven op het tussendek, afgescheiden van de ruimte waar de scheepsbemanning verbleef.In 1816 werd beslist dat schepen met een tussendek van een hoogte van 1,56 m of minder geen troepen mochten vervoeren.Iedere soldaat had recht op 1 vierkante meter oppervlakte.Een deel van de ruimte werd in beslag genomen door het meubilair bestemd voor de soldaten.Grote kisten vastegmaakt aan de bodem dienden als tafel en zitplaats.Aan de zoldering werden hangmatten vastgemaakt en aan de wanden waren latten getimmerd waarop de soldaten hun persoonlijke uitrusting konden leggen.Ondanks de verplichting dat er roosters voor ventilatie moesten aangebracht worden was het luik waardoor het tussendek bereikbaar was meestal het enig 'lucht- en lichtgat'.Er hing ook meestal een zoetzure geur die bij extreme hitte het verblijf op het tussendek bijna onmogelijk maakte.
 
Een gebrek aan hygiëne maakte de toestand natuurlijk nog erger en er waren dan ook een aantal voorschriften en maatregelen, om een minimum aan hygiëne te behouden, zoals het reinigen van zichzelf en de kledij, het ontsmetten van het tussendek enz.. voorzien maar vaak waren de officieren die toezicht moesten houden te laks.
 
De kapitein is, volgens Nicolette een norse man, die zeker geen moeite doet om de reis vlot en vlug te laten verlopen.Iedere keer hij moet eten laat hij de zeilen minderen.Onderweg breekt er bijna een brand uit in het onderste dek, dicht bij de kruitkamer.
 
 
 
De schepen onderweg naar Oost-Indië namen een ruime bocht rond Afrika in verband met de onveranderlijke Z.O. passaatwind tussen de evenaar en de steenbokskeerkring.Het was dan ook niet ongebruikelijk dat schepen in die periode tot in Rio de Janeiro aanlegden voor bevoorrading.
 
En dit is wat de kapitein van De Hoop' dan ook doet.Nicolette heeft het over 'Rio d'Janairo'.Ze vindt het plaatselijke voedsel heerlijk maar heeft geen positieve herinneringen aan de inwoners.Ze schrijft:
 
"De Americanen, die bij ons aan boord kwamen, waren erg lelijk volk, klijn, geel, tanig, heel wijnig haar op het hoofd, gerimpeld vel.Ik vond dat zij veel van mummies hadden."
 
Ze blijven daar ongeveer 3 weken voor anker liggen, tot de kapitein orders krijgt om binnen 24 uur af te varen, en vervolgen daarna hun reis, terug naar het oosten langs kaap De Goede Hoop.Ze komen nog in een hevige storm terecht, waarbij een 200 tal militairen verwondingen oplopen door het los komen van kisten.Op 24 augustus wordt de verjaardag van koning Willem gevierd aan boord.Twee weken later op zaterdag 6 september legt De Hoop aan in Batavia (nu Jakarta).
 
Petrus Jacobus en de andere militairen hebben 217 dagen doorgebracht op 'De Hoop' in verre van ideale omstandigheden.
 
 
Vooral in de periode van de VOC worden heel wat schilderijen en gravures gemaakt van Batavia


Petrus Jacobus reist met De Hoop van Hellevoetsluis naar Batavia - Jakarta

In Java moeten de militairen er vooral voor zorgen dat de 'onderdanen' gehoorzaam blijven en dat Nederland zoveel mogelijk zijn gezag kan uitbreiden, door middel van onder andere strafexpedities.
We weten niet waar Petrus Jacobus na aankomst in Batavia gestationeerd wordt, maar in 1819 bevinft hij zich in ieder geval in Jogjakarta, in vogelvlucht ongeveer 430 km van Batavia, waar hij aan land gaat.
 
 




Waarschijnlijk verblijft hij daar  in het Nederlandse fort 'Vredeburg' opgericht in 1775 om de Nederlandse gouverneur te beschermen.
 
 

 
De hitte en de daarmee verbonden ziektes maken veel slachtoffers bij de manschappen.Het klimaat is letterlijk moordend.Vandaag worden deze inentingen tegen de volgende ziekten verplicht of aanbevolen bij een verblijf van langer dan 3 maanden in Indonesië:
- buiktyfus - hepatitis B (leverontsteking) -  rabiës - (soms) tuberculose - DTP (difterie, tetanus, polio) - hepatitis A (besmettelijke geelzucht) - BMR:tegen mazelen als je nooit een vaccinatie daartegen hebt gehad -
 
De soldaten die in 1817 naar Java vertrekken hebben natuurlijk geen van deze vaccinaties gekregen en komen dus zonder enige bescherming aan.De meestal nog jonge militairen overlijden dan ook massaal.Ziekten springen onmiddellijk over bij de soldaten die dicht op elkaar leven en zorgen voor plaatselijke epidimieën.Er vallen dus veel meer slachtoffers door ziekte dan door krijgsgevechten.Nog in 1873 bijna 60 jaar later overlijden in de Atjeh-oorlog op Sumatra 12.500 'Nederlandse' militairen, 2000 in gevechten en 10.500 aan de gevolgen van een tropische ziekte.
 
De meesten maken dus geen kans en zo gaat het ook met Petrus Jacobus Olieu.Hij houdt het 635 dagen of 1 jaar, 8 maanden en 28 dagen vol.Op 3 juni 1819 overlijdt hij in Jogjakarta, iets meer dan 4 jaar nadat hij in Gullegem als plaatsvervanger heeft dienst genomen in het leger van de Verenigde Nederlanden.Bij sommige overlijdens wordt vermeld 'in het hospitaal' maar dit is niet het geval bij Petrus Jacobus.De Burgerlijke Stand wordt pas in 1828 ingevoerd door Nederland in Nederlands Indië en er wordt dan ook geen akte gemaakt van het overlijden.Dit zal nog gevolgen hebben voor de familie!
 
In het stamboek van het 21ste Bataljon Infanterie Oost-Indië vinden we alle manschappen terug die in maart 1817 met 'De Hoop' vertrekken in Helvoetsluis.Bij iedere militair wordt vermeld wat er met hem is gebeurd.Op folio 494 vinden we Petrus Jacobus terug:
 
 
 
 
 
Omdat er geen akte wordt opgemaakt, wordt er ook geen overschrijving verzonden naar Den Haag, die dan kan worden doorgestuurd naar Gullegem.Ook begin 1919 voor hij overleden is, is niemand in Gullegem op de hoogte van waar Petrus Jacobus zich bevindt.
 
Op 1 februari 1819 schrijft de burgemeester van Gullegem, een brief naar het Ministerie van Ootlog.
 
"Le nommé Vantomme Louis, fils de Pierre Joseph et de Vandemoortele Rosalie Therese, milicien de 1818 de ma commune a eté exempté pur una an, comme ayant son frère, Vantomme Francois Eugène, n°40 du tirage de 1815 substitué par Olieux Pierre Jacques n°195 du meme tirage, qui a eté incorporé au 33e Bataillon a la fin de mai 1815.Pour que le milicien substitué puisse exempter son frere susnommé, il devra produire au conseil de milice, un certificat de l officier commandant du Bataillon dont le substituant fait partie, et conforme au modele Litt. T:
Je vous prie en consequence Monsieur, de vouloir delivrer un certificat au porteur de la presente lettre,on croit que le surnommé Olieux, s'est engagé avec la consentement de ses superieurs dans les troupes coloniales et quil est parti pour les Indes, dans ce cas il pourrait en etre fait mention dans le certificat , pour que le frere du substitué puisse jouir du droit que la Loi lui accorde Veuillés, agréer Monsieur , l'assurance de ma parfaite consideration."

 
Overschrijving van de uitgaande brief in 1819 in de correspondentie van Gullegem



 
Louis Vantomme, trekt in 1818 nummer 15 en vraagt vrijstelling omdat er een vervanger voor zijn broer in dienst is.Petrus Jacobus doet dienst ipv Eugenius Vantomme en dit is technisch even goed alsof Eugenius zelf in dienst is.Louis kan dus wettelijk vrijstelling bekomen omdat er een broer in dienst is.Hij wordt in 1818 alvast vrijgesteld voor één jaar maar hij kan echter geen bewijs overhandigen dat Petrus Jacobus Olieux nog effectief in dienst is , en er wordt dan ook genoteerd: "manque le certificat de corps".De familie gaat dus ten rade bij de burgemeester die de zaak probeert op te lossen.
 
 
 
 
 
 
Het ministerie van Oorlog antwoordt niet, of bezorgt in ieder geval geen certificaat omdat ze waarschijnlijk ook niet op de hoogte zijn van waar juist Petrus Jacobus zich bevindt.Louis Vantomme vraagt in 1819 en 20 nogmaals vrijstelling om dezelfde reden en in 1821 vraagt hij vrijstelling omdat hij een broer heeft die 5 jaar dienst heeft gedaan.Petrus Jacobus heeft inderdaad al in april 1815 Eugenius Vantomme vervangen.Op 21 april wordt zijn aanvraag voor vrijstelling afgewezen en hij moet onmiddellijk in dienst gaan bij de 6e afdeling Infanterie in Brugge.De familie is echter vastbesloten na Eugenius ook Louis niet in dienst te laten gaan en ze zoeken opnieuw een vervanger.Ze vinden die in de persoon van Pierre Clays ook uit Gullegem,die in dezefde lichting van Louis in 1818 het nummer 32 trok maar uitstel kreeg wegens zijn lengte.De kans zit erin dat Pierre Clays ondanks zijn vrijstelling toch ooit in dienst moet, en hij kiest dan maar omdat te doen en er een geldsom voor te ontvangen.
 
 
 
 

Ook de familie in Gullegem heeft dus geen nieuws ontvangen van Petrus Jacobus.Ze weten alleen dat hij vertrokken is naar Indië.Petrus Jacobus kan hoogstwaarschijnlijk niet schrijven (zijn vader en 3 broers zijn ook allen ongeletterd) en kan dus ook geen brief zenden.Het is ook de vraag of die vanop Java in Gullegem zou geraken.Merkwaardig is ook dat de burgermeester schrijft, 'men gelooft dat de genaamde Olieu met instemming van zijn meerderen dienst heeft genomen bij de koloniale troepen en vertrokken is naar Indië...".Dit kan betekenen dat alles vlug is gegaan en dat hij nadat hij in april 1815 werd ingelijfd, bij het 33e bataljon van de nationale militie in Ieper, zijn ouders niet meer op de hoogte heeft gebracht van zijn definitieve beslissing om te tekenen voor de koloniën.Als hij toch nog thuis is geweest om er over te praten, is het heel goed mogelijk dat zijn ouders het uit zijn hoofd willen praten.Is er onenigheid en ruzie, we kunnen er alleen maar over speculeren.Feit is dat ze in 1819 niet op de hoogte zijn of hij wel degelijk en wanneer exact is vertrokken naar Indië.
 
Zes jaar later in 1827 weten ze nog steeds niet dat Petrus Jacobus ondertussen overleden is.In dat jaar laat vader Petrus Jacobus de burgemeester een gratieverzoek schrijven naar Nederland voor een andere zoon (meer daarover in deel 2).De volgend passage komt voor in de brief:
 
 
 
 
De familie is dus nu op de hoogte dat Petrus Jacobus in 1817 in het 21ste Bataljon van de Oost-Indische infanterie naar Oost-Indië is vertrokken, maar ze hebben sedertdien geen nieuws meer van hem ontvangen.De Nederlandse militaire bureaucratie werkt dus, zeker in deze beginperiode inefficient.Java is ver van Nederland, maar het zou logisch zijn dat alle overlijdens worden gemeld aan het Ministerie van Oorlog in Nederland, die dan kan proberen de gemeente waar de overledene het laatst heeft gewoond te contacteren.Misschien vindt dit ministerie het een onbegonnen zaak, omdat een heel groot deel van de manschappen uit alle uithoeken van Europa komt.Maar dan nog zou het mogelijk moeten zijn om een lijst met alle overledenen bij te houden, zodat ze in ieder geval de familie op de hoogte kunnen brengen, als ze een schriftelijk verzoek krijgen met een vraag om inlichtingen.Willem I en zijn ministerie van Oorlog falen hier.Zoals eerder vermeld weet de militaire commissie die Willem I adviseert over het oprichten van een koloniaal leger maar al te goed dat er enorm veel sterfgevallen zuillen zijn, waardoor ze in 1814 al plannen maken om dit koloniaal leger voortdurend aan te vullen, waarna het koloniaal werfdepot in Harderwijk in het leven werd geroepen.
 
De Nederlanders zelf zijn verre van enthousiast, en er zijn zowel te weinig Nederlandse militairen die vanuit hun eenheid naar de koloniale troepen willen overstappen, als vrijwilligers die wilen dienst nemen.De meerderen van Nederlandse militairen raden hun soldaten dan ook nog eens af om dienst te nemen in het koloniaal leger Daar komt nog bij dat het Harderwijkse werfdepot met alle deserteurs, gevangenen en avonturiers die tekenen voor Oost-Indïe een steeds slechtere naam krijgt.Er wordt ook voortdurend geruzied tussen de ministeries van Koloniën en Oorlog.
 
Dit alles leidt ertoe dat de koloniale soldaten als vee worden behandeld.Ze worden gewoon vervangen bij een overlijden.Er wordt dan ook maar weinig moeite gedaan om families op de hoogte te brengen van het overlijden van hun familielid.Gelukkig voor de Belgen en vooral Vlamingen, krijgen ze na de onafhankelijkheid van België in 1830 de keuze om te blijven of terug te keren.De meeste kiezen resoluut om Oost-Indië te verlaten.Vanaf 1833 worden de Belgen nog slechts bij hoge uitzondering aanvaard in het koloniaal leger, een maatregel die pas in 1846 zal worden opgeheven.
 
We mogen ook de slaven niet vergeten dat de Nederlanders al sedert het oprichten van de VOC honderden jaren slaven hadden in Oost-Indië.De slavernij in Oost-Indië werd pas op 1 januari 1860 officieel afgeschaft door Nederland in Oost-Indië.Na het stopzetten van de VOC en het overnemen van hun bezittingen door de staat, wordt er natuurlijk zoveel mogelijk gedacht aan de economische belangen.Het is dus vooral om deze te beschermen dat er een koloniaal leger moet aanwezig zijn in Oost-Indië.Het lokken van vrijwilligers met geld voor een periode van 6 tot 8 jaar, zonder enige waarschuwing van de eventuele gevaren, kan overkomen als vrijwillige slavernij.En bij een overlijden is het alleen maar belangrijk zo vlug mogelijk een vervanger te vinden.Jammer genoeg laat Petrus Jacobus Olieux, zich uit drang naar avontuur, ook verleiden.Hij betaalt er uiteindelijk net als zovelen anderen voor met zijn leven.
 
Maar nu terug naar Gullegem Vijf jaar later op 24 november 1832 verkopen vader Petrus Jacobus en zijn tweede vrouw Maria Theresia Verborg, met wie hij in 1809 is gehuwd, en die als stiefmoeder geholpen heeft de Olieu-broers op te groeien, hun bezittingen aan hun zonen Joannes en Constantin.In de akte maken ze wel voorbehoud voor Petrus Jacobus Olieux, die in dienst is bij het nederlndse gouvernement en officieel nog altijd in Gullegem woont.
 
 
 
 
Het is nu 17 jaar geleden sedert Petrus Jacobus dienst heeft genomen, en zijn vader en broers houden er nog altijd rekening mee dat hij plots weer kan opduiken in Gullegem.
 
Begin februari 1843 verkopen Joannes en Constantinus, en vader Jacobus die levenslang vruchtgebruik geniet, de bezittingen opnieuw.Petrus Jacobus Olieu wordt opnieuw vermeld:
 
Jacobus Olieux hunnen zoon en broeder sedert ruym de zeventwintig jaren afwezig....
 
Vadere Petrus Jacobus en broers Joannes en Constantin zijn ondertussen misschien alle hoop verloren dat Petrus Jacobus nog zal terugkeren naar Gullegem, maar wettelijk moet hij nog altijd vermeld worden omdat hij officieel niet overleden is.Misschien, denken of hopen ze nog dat hij in Oost-Indië is gehuwd en dat hij er kinderen heeft.Maar ze blijven in het ongewisse van wat er is gebeurd.Vader Petrus Jacobus is ondertussen 74 en hij verhuist naar het oudmannenhuis op de Plaats van Gullegem.Hij overlijdt er op woensdag 14 januari 1852, zonder ooit geweten te hebben wat er met zijn oudste zoon is gebeurd.Iedereen die dit gelezen heeft weet dus nu wat hij nooit heeft geweten.Tussen de gebeurtenissen hier vermeld had hij nog andere zonen die dienst moesten nemen.Meer over hen in de volgende berichten.
 
 
1912 Nederland werft nog altijd met handgeld
 
En hoe ging het verder met Nederlands-Indië?
 
In de nacht van 10 op 11 januari 1942 landen Japanse troepen op Celebes.In februari trekken Britse en Amerikaanse geallieerde troepen zich terug uit Java.Op 1 maart gaan de Japanners op 4 verschillende plaatsten in Java aan land.Ze worden uitbundig verwelkomd door de inheemse bevolking.Tijdens de Japanse bezetting ontwikkelt de nationalistische beweging zich verder onder aanvoering van Soekarno.De Nederlanders, krijgsgevangene en ook een groot aantal Indonesiërs worden door de Japanners ondergebracht in werkkampen, waar ze soms heel wreed worden behandeld.
 
Op 17 augustus 1945 roepen ze de republiek Indonesië uit maar Nederland weigert dit te erkennen.In de zomer van 1947 en eind 1948 doet Nederland nog 2  korte militaire aanvallen, maar op 27 december 1949 draagt het uiteindelijk na ongeveer 354 jaren aanwezigheid de souvereiniteit over aan Indonesië.Op 26 juli 1950 wordt het Nederlands-Indische leger, waar Petrus Jacobus Olieux, bijna 135 jaar in de beginperiode deel van heeft uitgemaakt, opgeheven.